Het Tweede Vaticaans Concilie

In een themanummer over de sixties schrijven over het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) daagde mij uit, toen daaraan werd toegevoegd ‘en wat daarvan nog over is’. Want de RK-kerk in Nederland doorleefde na dit concilie een periode van polarisatie, die de receptie ervan aanvankelijk bemoeilijkte. Daar lijkt verandering in gekomen. Geleidelijk aan begint de onderlinge samenhang van de zestien einddocumenten op te lichten en worden de vruchten en inspiratie van dit concilie op hun actualiteit bevraagd.

Teken van hoop

Onmiskenbaar was het concilie een van de tekenen van hoop, na de rampzalige wereldoorlogen van de eerste helft van de 20e eeuw. Eerder waren dat de oprichting van de Verenigde Naties en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de oprichting van de Wereldraad van Kerken en de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, later de Europese Economische Gemeenschap en thans de Europese Unie.

Binnen honderd dagen nadat hij tot paus gekozen was, nam Johannes XXIII (1958-1963) de moedige beslissing een oecumenisch concilie bijeen te roepen, waarmee hij vrijwel iedereen verraste. Zelfs de eerste reactie van aartsbisschop Montini, zijn latere opvolger, was een bezorgde vraag: of ‘il Santo vecchio’, de heilige oude, zich wel realiseerde in welk wespennest hij zich stak? Maar met rustige vasthoudendheid dirigeerde paus Johannes de kerk en de wereld naar dit concilie toe. Een ontmoeting van bisschoppen wereldwijd om te onderzoeken welke plaats het geloof toekomt in deze tijd en hoe dit geloof het gesprek aangaat met de hedendaagse wereld. Uniek aan dit concilie was zijn pastorale insteek. Nieuw was ook dat het niet louter een binnenkerkelijk katholiek gebeuren was. Ook vertegenwoordigers van buiten waren uitgenodigd.

Toen Johannes XXIII op 11 oktober 1962 het concilie opende, was recent vastgesteld dat hij aan maagkanker leed en niet meer te genezen was. Toch opende hij het concilie met een vreugde- en hoopvolle toespraak. Op 8 december werd de eerste zittingsperiode afgesloten met opnieuw een rede van de paus. De eerste periode had weinig concreets opgeleverd; vrijwel alle voorbereide schemata waren afgewezen om herschreven te worden. Vanuit het oogpunt van resultaat was dat weinig bemoedigend. Bovendien wist de doodzieke paus nu ook dat hij het einde van dit concilie niet meer zou meemaken. Toch kent zijn toespraak geen spoor van teleurstelling. Integendeel, hij tracht de aanwezige bisschoppen een hart onder de riem te steken met zijn zienswijze dat dit alles een inleiding was op het grote werk van het concilie:

‘Het was een begin waarin de concilievaders met grote bereidwilligheid binnendrongen in kern en wezen van deze gebeurtenis. Broeders uit verre streken moesten met elkaar in contact treden, elkaar nauwkeurig leren kennen om hun wederzijdse gevoelens te begrijpen; zij moesten onder elkaar met overleg en succes de kennis uitwisselen, die ieder zich door zijn ondervinding had verworven en die als het ware het bewijs was van de grote verscheidenheid in het apostolaat volgens de streek en de aard van de bevolking. Het is dan ook gemakkelijk te begrijpen dat er in zo’n omvangrijke bijeenkomst enige tijd nodig is geweest om in die zaken tot overeenstemming te komen, welke, met behoud van de liefde, aanleiding hadden gegeven tot meningsverschillen, die wel niet buitengewoon groot waren maar toch de gemoederen een weinig in beweging brachten. Dit heeft volgens het plan van de goddelijke Voorzienigheid tot gevolg, dat de waarheid duidelijk naar voren wordt gebracht en dat de heilige vrijheid der kinderen Gods, die in de kerk heerst, ten aanschouwen van de gehele mensheid duidelijk zichtbaar wordt.’[1]

De goede verstaander hoort welke spanningen achter deze woorden schuilgaan. Johannes XXIII was echter van mening dat het moeizame begin een zinvolle investering in de toekomst was – een toekomst die hij zelf niet meer mee zou maken, maar waarin hij alle vertrouwen had. Zijn opvolger Paulus VI zette het concilie voort met als agenda: een dieper en vollediger begrip van de kerk; een grondige vernieuwing en hervorming van de kerk; de bevordering van de eenheid van de christenen door verdieping van de oecumenische dialoog en het gesprek van de kerk met de hedendaagse wereld. Daarin moest de kerk als zuurdesem werkzaam zijn, want:

‘Vreugde en hoop, verdriet en angst van de mensen van vandaag, vooral van armen en van hen, die hoe ook te lijden hebben, zijn evenzeer de vreugde en hoop, het verdriet en de angst van de leerlingen van Christus: er is werkelijk niets bij de mensen dat geen weerklank vindt in hun hart.’ (Gaudium et Spes, 1)

Nieuw tijdperk

Het concilie was meer dan alleen een teken van hoop. Het opende een nieuw tijdperk voor kerk en wereld. Zo doorbrak het de fixatie van de kerk op Europa. Ook Afrika, Azië en Latijns-Amerika waren prominent aanwezig. Dom Helder Camara bijvoorbeeld vertegenwoordigde charismatisch een Zuid-Amerikaans katholiek zelfbewustzijn. De aanwezigheid van bisschoppen uit de hele wereld maakte duidelijk dat de RK-kerk werkelijk wereldkerk is. Daarmee werd zij tevens meer de kerk van de armen. Dit alles werkte door in de ontwikkeling van een van de sterke punten van de katholieke traditie, de katholiek sociale leer. Paulus VI deed afstand van de pauselijke tiara, verkocht zijn kroon en gaf de opbrengst aan de armen. Ook de door het concilie geïnspireerde nieuwe beweging Sant’Egidio engageerde zich concreet voor de armen, terwijl ze tevens verdienstelijk werk verrichtte voor de vrede in Mozambique.

Fundamenteel veranderde ook de houding tegenover de joden. Johannes XXIII schrapte uit de liturgie het gebed voor ‘de perfide joden’ en hij ontving een joodse delegatie met de woorden: ‘Ik ben Jozef, uw broeder.’ Mede door het concilie is in het zelfverstaan van de RK-kerk het bewustzijn verdiept, dat Jezus Christus zonder de joodse traditie überhaupt niet begrepen kan worden. Johannes Paulus II sprak daarom over de joden als ‘onze oudere broeders en zusters in het geloven’.

Met erkenning van de godsdienstvrijheid veranderde ook de houding van de kerk tegenover andere religies. Met waardering spreekt ze over wat in andere religies waar en heilig is, waaruit niet zelden een straal waarheid oplicht die alle mensen verlicht.(Nostra aetate, 2) Dit veranderde ook de houding tegenover de islam. De monniken van Tibhirine in Algerije waren daarin pioniers. De film Des hommes et des dieux focust op de dramatische episode rond hun ontvoering en dood in 1996, maar in werkelijkheid ging de dialoog met de islam verder en omvatte zelfs een gezamenlijke gebedsgroep. Zij lieten zich rechtstreeks inspireren door het concilie. In de woorden van hun prior Christian de Chergé:

‘Wie in het huis van de islam leeft, merkt hoe moeilijk – en dus hoe dringend – het is om concreet gestalte te geven aan het nieuwe dat de kerk pas zeer onlangs, in de tijd van Vaticanum II, uit de schat van het evangelie tevoorschijn heeft gehaald: geweldloosheid in het dagelijks leven, sociale rechtvaardigheid (dringend!), godsdienstvrijheid, geen proselitisme, spiritualiteit van de dialoog, eerbied voor het verschil en, last but not least, een steeds opnieuw uit te vinden solidariteit met de allerarmsten.’[2]

Een vergelijkbare pionier was Paolo Dall’Oglio, die in het verlaten klooster Mar Moussa in Syrië een interreligieuze gemeenschap stichtte.

Synodale Weg

Bijna al deze nieuwe accenten van de RK-kerk na het concilie lijken ‘vleesgeworden’ in de huidige paus Franciscus, de eerste Latijns-Amerikaanse paus. Hij is een paus die in zijn hele levensstijl solidariteit met de armen demonstreert en als de dorpspastoor van de global village volhardend opkomt voor de slachtoffers van de globalisering: de armen en de aarde. In een waarlijk profetische tekst, de encycliek Laudato si’ (2015), onderzoekt hij de ecologische crisis gekoppeld aan de armoedeproblematiek en roept hij ons op tot omkeer.

Met zijn jongste initiatief van een Synodale Weg roept paus Franciscus een kerkelijk gebeuren in het leven dat Vaticanum II revisited lijkt. Met dit verschil, dat een concilie vooral voor bisschoppen was, terwijl hij nu alle gedoopten expliciet oproept om mee te doen. Daarmee maakt hij ernst met de kerk als het volk Gods op weg.(Lumen gentium, 3) Paus Franciscus doet een beroep op de verantwoordelijkheid van gedoopten. Leken zijn dus niet alleen maar object van pastoraal beleid, maar ook subject, medespelers in het kerk-zijn.

Zullen wij erin slagen in een ‘nuchtere dronkenschap van de geest’[3] onze diepere verlangens kenbaar te maken, opdat de kerk steeds meer teken wordt en instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht? (Lumen gentium, 1) Want de kerk is er niet voor zichzelf, maar voor het heil van alle mensen en de wereld.

Stefan Waanders

Drs. S.J.M. Waanders studeerde geschiedenis en godsdienstwijsbegeerte, voormalig directeur van de Stichting Thomas More.

Literatuur:

Martin Hoondert, Jan Jacobs, Franck Ploum, Visioenen van het Tweede Vaticaans Concilie, Abdij van Berne, 2012.

Erik Borgman, Maria ter Steeg, Stefan Waanders (red.), Het Tweede Vaticaans Concilie. Een tussenstand na vijftig jaar, Valkhof Pers Nijmegen 2013.

Peter Hebblethwaite, Johannes XXIII. De paus van het concilie, uitgeverij Gottmer, Haarlem 1985.

Paolo Dall’Oglio & Églantine Gabaix-Hialé, Uit liefde voor de islam. In het voetspoor van de in Syrië vermiste jezuïet Paolo Dall’Oglio, Antwerpen 2016.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022