Het pad raakt breder (Cultureel gewicht 8)
Joseph Brodsky
Een gedicht dat ik in de kersttijd graag lees is Simeons Lofzang van Joseph Broksky (1940 – 1996). Het is een dramatisch gedicht dat de lezer op een haast hypnotiserende wijze getuige laat zijn van Simeon in de tempel. Het gedicht verwoordt hoe Simeon, na Jezus gezien te hebben, de tempel verlaat en, door licht en wind omgeven, zo uit deze wereld lijkt weg te lopen. De Nederlandse vertaling is van Jan Robert Braat en is ook opgenomen in Strohalmen voor de lezer, de onlangs verschenen bundel met vertalingen van gedichten van Brodsky. Ik neem het lange gedicht hier niet integraal over, maar volsta met enkele gedachten over het werk en leven van Brodsky als inleiding tot de laatste zeven kwatrijnen.
In zijn nawoord bij een eerdere bloemlezing uit het werk van Brodsky, De herfstkreet van de havik, gaat Kees Verheul nadrukkelijk in op Nederlandse invloeden in het werk van Brodsky. De eerste Nederlandse invloed is die van de schilderijen van Willink. Brodsky kende het werk van Willink en wijdde daar ook een gedicht aan. Alledaagse personages, voorwerpen en gebeurtenissen worden in een mythisch decor geplaatst, dat tegelijk verheffend en onheilspellend is. De dramatiek van beschaving in verval. Het rijk en de potentaat zijn motieven in de verzen van Brodsky. Het rijk kan het Rusland van Stalin zijn, maar net zo goed de heerschappij van Herodes of de uniforme consumptiesamenleving van het vrije westen. Ze worden ontmaskerd als producenten van bange, veinzende mensen: ‘het Griekse masker is weer in de mode.’
Verrassend is dat Brodsky ook bekend was met het werk van Martinus Nijhoff. Als optredend dichter kwam Brodsky geregeld in ons land en kreeg hij Awater van Nijhoff onder ogen. Het maakte diepe indruk op hem. De precieze invloed van Nijhoff zal moeilijk vast te stellen zijn, maar Brodsky bewonderde Nijhoff en heeft ongetwijfeld oog gehad voor de bijbelse motieven in het werk van Nijhoff.
Als derde invloed geldt Rembrandt. Brodsky is geboren en opgegroeid in de stad van Tsaar Peter, Leningrad, het huidige Sint Petersburg. Zijn wieg stond in Nieuw Holland, in de nabijheid van de Hermitage. Rembrandt moet hem vertrouwd geweest zijn. Het licht en de warmte die Brodsky oproept, bepalen de barokke sfeer die je herkent van de grote meester. Brodsky schreef het gedicht vlak voor zijn vlucht uit Rusland, alsof hij juist Rembrandt wilde meenemen.
Brodsky was dus een banneling. Na een gevangenschap van anderhalf jaar, vlucht hij in 1972 naar de Verenigde Staten, waar hij de rest van zijn leven zal wonen. De dichter vindt juist in de taal de vrijheid. Bij Brodsky is dit ook een godsdienstige ervaring. Hij groeide op in een Joods milieu tijdens de laatste fase van het Stalin regime. De Joodse traditie en het Christendom leveren de woorden waarmee Brodsky de slag levert met de vervreemding. Juist de persoon van Jezus Christus is een inbreuk op die massieve wereld. Brodsky put uit de christelijke traditie, die zich voor en voorbij de dominante politieke tegenstellingen van de 20e eeuw bevindt. Bij Brodsky lees je zelden iets extatisch. Het geloof is voor hem niet die voorspelbare mystiek die ons de aarde doet vergeten. Vaker is het genadeloze spot die ernst en hooggestemde idealen ontmaskert als voos gebral. Hij doet dit soms in verheven lyriek, maar vaker in beelden die opkomen uit de banaliteit van het leven.
Juist in het kerstfeest in al haar lichamelijkheid, vindt Brodsky de mogelijkheid het leven in verband te brengen met die ervaring van geloof. Een ervaring van licht en wind, een vogel die opstijgt tot etherische hoogte. In Brodsky’s gedachten over kerst komt veel christelijke symboliek samen. Kerst is voor Brodsky niet alleen de incarnatie, maar eerder de inspiratie. Pinksteren en Hemelvaart zijn nooit ver. De Geest duikt op, al was het maar in de gestalte van een vogel. Die vogel daalt niet neer, maar stijgt als een havik en ziet van grote hoogte nog scherper de desolate aarde.
Tegen deze achtergrond kunnen we het gedicht plaatsen. Het Russische origineel heeft de titel ‘Ontmoeting’. Er is geen afstand. Simeon is een tijdgenoot en de ontmoeting met Jezus treft je alsof je er zelf bij bent. Zo heeft Brodsky het waarschijnlijk ook bedoeld. Waar Jozef in het evangelieverhaal nadrukkelijk wordt genoemd en ook in Rembrandts schilderij het beeld bepaalt, ontbreekt hij bij Brodsky. Joseph bezet zelf het perspectief van zijn naamgenoot.
“De tempel omtoog hen als stammen van steen.
Hun rijzige kruinen, beschuttend gespreid,
Onttrokken aan blikken van mensen en hemel
Dat ochtenduur, Simeon, Anna, Maria.”
Tot zover leunt het gedicht sterk op de evangelietekst. De kracht schuilt in wat niet geschreven staat, maar door de dichter wordt opgeroepen. Het beeld van de stenen tempel met rijzige kruinen contrasteert met de lichtheid van het kind. Dat licht van het ‘het donzige kruintje’ wordt nog tweemaal hernomen, geïntensiveerd als de fakkel die het doodspad verlicht.
(…)
De man had gezegd. Hij verwijderde zich.
En zwijgende bleven, Maria gekromd,
En Anna, gebukt onder jaren, hem nazien.
Voortlopend verloor hij aan waarde en lengte
voor ’t vrouwenpaar dat in het donker daar stond.
En voortgejaagd haast door haar blikken, liep hij,
in zwijgen gehuld, door de ledige tempel
de gelige gloor tegemoet van de uitgang.
Zijn oudemanstred was bezonnen en ferm.
Alleen toen van achteren Anna haar stem
De tempel doorklonk, hield hij de pas even in:
maar hem was de roep niet bestemd, nee, de Here
werd luide inmiddels door Anna geloofd.
De uitgang kwam nader. Reeds raakte de wind
Zijn kleren en voorhoofd, reeds werden zijn oren
bestormd door het koppig gedruis van daarbuiten
Hij ging naar zijn dood toe. En toen hij de deur
had opengeduwd, liep hij niet het geraas
van straatlawaai in, maar het stomme doodsrijk.
Hij liep door de ruimte en voelde geen grond meer,
hij hoorde hoe tijd zijn geluiden verloor.
En Simeons ziel droeg het beeld van het kind,
de stralende krans rond het donzige kruintje,
afdalende over het pad van het doodsrijk,
als fakkel de pikzwarte duisternis in,
waar nimmer tevoren ooit iemand zijn weg
op enige wijze had kunnen verlichten.
De fakkelvlam blaakte. Het pad raakte breder.
Henk-Jan Prosman
N.a.v. Joseph Brodsky, De herfstkreet van de havik. Een keuze uit de gedichten 1961-1986 (Amsterdam, 1989) en Joseph Brodsky, Strohalmen voor de lezer. Een ruime keuze uit zijn gedichten (Amsterdam , 2015).