Het onbehagen bij de vrouw

 

Als grote mannen zo gewoontjes konden zijn, waarom zouden gewone mensen dan niet groots kunnen zijn? Tot deze ontdekking komt de Amerikaanse predikant Ralph Waldo Emerson (1803-1882) door een ontmoeting met de Engelse romantici Coleridge and Wordsworth. Zo meeslepend als hun beschrijvingen zijn van grootse natuur, zo kleintjes blijken hun opvattingen over de maatschappij. Weer in Amerika besluit Emerson zijn toga aan de wilgen te hangen en zich vol overgave te storten op de verheffing van het gewone en gewone mensen. Reizend langs dorpen en steden onderwijst hij mensen in de natuurlijke geschiedenis en de literatuur. In één van de steden is er iedere dag tussen de belangstellenden een vrouw die uit de toon valt. Ze draagt een grijze, versleten jurk en heeft rode, ontvelde knuisten. Een wasvrouw. Op de zoveelste dag kan een man zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen, hij moet het haar vragen: ‘Begrijpt u wat Emerson zegt?’ ‘Nee’, antwoordt de vrouw, ‘maar hij spreekt alsof ik hem zou kunnen begrijpen. Hij spreekt mij aan alsof ik zijn gelijke ben.’

(On)behagen

In een vlammend helder betoog vraagt politica en journaliste Joke Kool-Smit zich in 1967 af waarom er van de idealen van het feminisme nog maar zo weinig terecht gekomen is. Vrij is een vrouw nog steeds niet, haar potenties benut ze zelden ten volle en ook is zij nog geen volwaardig lid van de maatschappij. Dit is volgens Kool-Smit niet verwonderlijk. Een vrouw die wel aan deze eisen voldoet, die wel werkt, daalt immers in maatschappelijk aanzien. Het aanzien van de vrouw, haar plaats in de sociale hiërarchie, wordt namelijk bepaald door een heel andere factor: de man. Het huwelijk en het moederschap zijn het die de vrouw status geven. De relatie tot de maatschappij is voor een vrouw dan ook onduidelijk waar die voor een man duidelijk is. Voor de man zijn vaderschap en huwelijk maatschappelijk gezien incidenten. Zijn status wordt bepaald door zijn loopbaan. Voor een vrouw is het huwelijk de sleutel tot de betekenis van haar bestaan. Het is dus niet verwonderlijk volgens Kool-Smit dat vrouwen zich niet massaal richting de werkvloer begeven. Alles is erop gericht bij vrouwen de indruk te wekken dat niet hun eigen initiatief bepalend is voor hun leven.

            Moederschap en de zeer bepaalde opvattingen over dat moederschap zijn het die de vrouw in een fatalistische levenshouding bevestigen. Dit begint al bij de idee dat het lichaam van de vrouw vooral het moederschap dient. Daardoor worden de beslissingen over het lichaam aangaande geboortebeperking en abortus niet aan de vrouw gelaten. Het moederschap zelf ontneemt de vrouw de controle over haar tijd en aandacht. Had de vrouw voor de komst van de kinderen de controle over haar eigen tijd, na de komst van die kinderen is zij die volkomen kwijt. De maatschappij bevestigt vrouwen in de juistheid van deze situatie. De dieptepsychologie van Freud heeft daaraan flink bijgedragen volgens Kool-Smit. Sinds we weten hoe iemands jeugd ingrijpt op diens latere leven, zijn we doodsbenauwd geworden dat moeders tekort schieten in hun taak. Dit leidt tot een taboe op het moederschap. Dat vaders ook nog wel iets van doen hebben met de opvoeding ontbreekt hier. Dat werk voor een vrouw van secundaire aard is, blijkt bovendien ook uit de zware belasting op arbeid gedaan door getrouwde vrouwen. Ook hier klinkt de impliciete boodschap: vrouwen horen thuis.

            Het is voor de vrouw, door de situatie van en de denkbeelden over huwelijk en moederschap, bijna onmogelijk zich te emanciperen. Het gaat er Kool-Smit niet om iedere vrouw aan een baan te helpen. Zij wil duidelijk maken dat een vrouw iets te kiezen heeft. Het leven overkomt haar niet. Als een vrouw vindt dat haar leven ook buiten haar gezin vorm moet krijgen, dan zal zij dat op principiële gronden moeten bevechten. Het gaat er tenslotte om dat vrouwen in de eerste plaats mensen mogen zijn. Dat feit moet het uitgangspunt zijn van de discussie en niet of de echtgenoot, baas of de maatschappij toestemming verleent. Als de opponenten vrouwen een leven buitenshuis ontzeggen, dan gedragen ze zich als alleenheersers in plaats van bondgenoten. Worden vrouwen gelukkiger van een baan buitenshuis? Daar gaat het volgens Kool-Smit niet om. Het gaat erom dat de horizon van vrouwen breder wordt, zodat zij geestelijk vrij worden en ze niet verlamd raken door taboes, schuldgevoel en materiële omstandigheden.

Vergunde eenzaamheid

Aan de dichter Vasalis werd ooit gevraagd waarom zij altijd bij haar echtgenoot was gebleven. Zij had immers van vele minnaars kunnen genieten. ‘Hij gunt mij mijn eenzaamheid,’ had ze geantwoord. Deze zin zou zo als titel boven het stuk van Kool-Smit hebben kunnen staan. Want die ene zin draagt in zich de tragiek van de vrouw. Eenzaamheid als gunst. Lange tijd gold het tegendeel als status quo. Dit was iets waarin een vrouw zich moest verheugen. Vrouw zijn betekende kennelijk: de afwezigheid van grenzen en het ontbreken van de woorden “ja” en “nee” in het vrouwelijke vocabulaire. Zij moest altijd de openbare weg zijn, nooit een bestemming. Of zoals ik een predikant ooit hoorde zeggen: ‘De taak van een vrouw is geven, behalve tijdens de seksuele gemeenschap, dan ontvangt zij.’

            Het stuk van Kool-Smit moet voor veel vrouwen evangelie zijn geweest. Voor het eerst mocht een vrouw de woorden ‘ja’ en ‘nee’ afstoffen en aan het woord ‘grens’ ruiken. Een eigen wereld was niet iets dat haar vergund moest worden door een man. Noch was het iets dat zij moest zoeken in de kleine kieren die vielen in haar drukke bestaan. Nee, een eigen pad was iets waar zij maatschappelijk gezien recht op had. Iets waarvoor zij mocht vechten. Zij was immers mens.

            Het is verbijsterend dat het zo lang geduurd heeft voordat dit besef postvatte. Toch kan ik niet anders dan denken: er is een hoop ten goede veranderd. Wij vrouwen hebben iets te kiezen. Wij vechten daar ook voor. Wij zien onszelf als mens. En toch. Het artikel lezend overviel me ook steeds een groot gevoel van melancholie. ‘Was het maar zo simpel,’ dacht ik veelal. De hardnekkige neiging van de mens tot chaos, ze komt niet aan de orde. Vrijheid we staan het niet graag af. Zij die het niet hebben, nemen het moeilijk op zich. Als een vrouw maar werkt dan komt het wel goed zo lijkt de teneur in het artikel van Kool-Smit. Ze vergeet dat als je aan het fundament van een gebouw gaat zagen, het hele gebouw instort. Achterdocht, behoudzucht, angst en herwonnen vrijheid, kortom al die menselijke emoties opgeroepen door verandering, ze hebben een brandpunt nodig. Als dat er niet is, zijn wantrouwen en geweld het volgende station.

Verhalen

Welke verhalen vertellen wij elkaar? Licht daar iets op van een midden dat al onze emoties en angsten bij elkaar houdt? Je hoeft de grote verhalenverteller Netflix maar aan te zetten om te ontdekken waar wij het allemaal voor doen: vitaliteit. Het enige dat mannen en vrouwen kennelijk nog verbindt, is niet een taak of werk maar: begeerte, de zucht naar bevrediging, ambitie, heroïek en authenticiteit. En onder al die zelfverwerkelijking stroomt de duistere rivier van de tragiek. Het gevecht tegen die onderstroom vormt de legitimatie van ons leven. Het is alsof we weer op de Karmel zijn, messen in de hand, smekend om vuur.

             Dit zijn de verhalen die wij onszelf vertellen, waar wij ons mee troosten. En misschien zijn dit ook wel de enige verhalen die ons nog kunnen troosten in onze eindeloos opgerekte levens. Hoe zouden wij, die bijna uit onze voegen barsten door de complexiteiten van zorg, werk, opvoeding, sociale verplichtingen, vakanties en de digitale aanwezigheid van talloze mensen, kunnen blijven leven als wij ook nog moesten nadenken over de vraag naar eenzaamheid, trouw, bondgenootschap, woede en gewelddadigheid; het verlangen hoe dan ook gezien te zijn? We hebben er helemaal geen tijd voor, geen zin ook en vooral geen puf.

            En de kerk? Die is toch van de verhalen? Ja dat zou je hopen. Maar op het moment doet ze, vrijzinnig of orthodox, nogal vaak aan Netflixen met de bijbel. Ik hoor veelal verhalen over God als bewaarder van de bestaande orde. Wij noemen die activiteit dan ‘De liefde van God’ of rechtzinniger: ‘De bewaring van de scheppingsorde’. Ik vraag me nogal eens af of wij die begrippen hier niet teveel samen laten vallen met onze koopwoning, pensioen, vaste baan, vakantie, (assertiviteits)trainingen en gezondheid. Want in de scheppingsorde hoor ik óók het ‘Volg mij’ van Christus. De liefde van God komt op mij vaak over als huiveringwekkend.

Op de liefde van God stuiten, is totale verbijstering over Gods goedheid in jouw niet goede leven. Het is met tastende vingers over het woord ‘waarachtigheid’ gaan en niet kunnen stoppen. Het is een ruggengraat vinden terwijl je niet bijzonder moedig bent. Het is door je agenda vallen en alleen de mensen overhouden. Het is tegen een grens oplopen en daar God in herkennen. Het is die grens gaan liefhebben. Scheppingsorde is een mens hoog achten omdat God de mens hoog acht. Het is een vrouw met weinig taal aanspreken alsof zij jou zou kunnen begrijpen, alsof zij jou gelijke is.

Zo bezien is geen enkel leven tragisch.

Maria Westerduin is theoloog en woont in Gouda

Kool-Smit, Joke (1967). Het onbehagen bij de vrouw. De Gids, 130 (9/10), 267-281.

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022

Header 1: Het is voor de vrouw, door de situatie van en de denkbeelden over huwelijk en moederschap, bijna onmogelijk zich te emanciperen.

Header 2: De hardnekkige neiging van de mens tot chaos, ze komt niet aan de orde.