Het lachertje (meditatie)

logoIdW

 

Hij is bij uitstek ‘zoon van Abraham’. Kind van de belofte. Izaäk. Hij is de eerste ‘zoon van’. Zijn tragiek is dat hij dat ook blijft. De zoon van. Izaäk is een tussenpaus, levend in de schaduw van zijn grote vader, zijn omstreden broer en strijdende zoons. Zelf komt hij nauwelijks uit de verf.

Er wordt om hem gelachen, dat is zijn lot. Het lachertje. Zo is hij als kind de bespotte (of wordt er met hem gespeeld, zoals het ook kan betekenen?). Hij is de bijna geofferde. En als oudere de bedrogene. In zijn kwijnende bestaan wordt zijn zegen voor zijn uitgedoofde ogen uit zijn handen gerukt. Er rest hem niets dan een jarenlang bestaan in de schaduw van de dood, met wie weet wat voor gemengde gevoelens. Verwarring, schuld en spijt.

Het grote geschieden lijkt in heel zijn leven langs hem heen te gaan, rakelings. Hij kent het van horen zeggen. Hoe het Woord geschiedde en zijn vader geloofde. Zijn eigen verwekking, niets minder dan een opwekking uit de dood. Dat is hij zelf, dat is zijn oorsprong, maar dat is het dan ook. Er is verder alleen die boze droom – dat moet het toch wel zijn geweest? – van zijn vader met het mes. Ook dat was alweer iets dat hij vooral onderging. Want niemand ziet Izaäks kinderlijk geloof, zijn gehoorzame, zwijgende zich schikken. Aller ogen zijn gericht op zijn vader en diens gehoorzame geweld.

Misschien is dat inderdaad bij uitstek ‘zoon van’ zijn, kind van Abraham zijn.

Ik mag graag denken, me inbeelden dat bijbelse figuren als Izaäk in hun tragische lot iets voorvoeld hebben van een verborgen ‘ontragische’ strekking in hun leven. Een flits, een besef van hun naam, hun wezen en hun lot, als elementen voor het leven en de identiteit van een erfgenaam eeuwen later. De dagen van de ooit uitgelachene, de bijna geslachtofferde zijn pas voltooid als hij – na lange jaren tussen leven en dood – uiteindelijk door zijn verzoende zoons begraven kan worden. Als zoon van, verzameld bij zijn volk (Gen. 35:29).

Er is herkenning. Ook de Westerse kerk is kind van Abraham, zoon van de belofte. Maar tussen Ismaël en Israël zijn wij steeds meer Izaäk geworden: Jitschak, het lachertje. Zowel de talrijke Ismaëlieten als de Gideonsbende Israëlieten zwaaien fier en zelfbewust met vlaggen. Beiden strijden ze ergens voor. Voor een godsdienst, een land, voor hun eer. Wij lijken enkel een grote toekomst achter ons te hebben. Of is er een verborgen strekking, een belofte van spelen en bevrijdend lachen?

Coen Constandse