Het kerkelijke waddenlandschap

logoIdW

 

“Als de classicale vergadering mislukt, mislukt de VPKN”. Deze, ietwat dreigend klinkende, zin was in 1996 te lezen in een nota van de werkgroep ‘Classicale Vergadering’ van de Raad van Deputaten ‘Samen op Weg’. Inmiddels zijn we twintig jaar verder en besloot de synode van de PKN onlangs tot ingrijpende wijzigingen in aantal, structuur en werkwijze van de classicale vergaderingen. Mag je nu, even terugblikkend naar 1996, stellen dat de classicale vergadering is mislukt (om nog te zwijgen over een mislukte VPKN)?

Om die evaluerende vraag te beantwoorden moeten we de context van het recente ‘historische besluit’ (zo de digitale nieuwsbrief van de PKN) vergelijken met de context van de nota uit 1996. De context van de laatstgenoemde nota was het ‘Samen op Weg-proces’ waarin de lijnen voor de verenigde kerk waren uitgezet. De hoofdlijn daarin was (kort gezegd) dat er vrijheid zou zijn om als plaatselijke gemeenten al dan niet tot vereniging over te gaan, maar dat er op bovenplaatselijk vlak alleen nog verenigde vergaderingen en organen zouden zijn. Omdat de classicale vergadering, komend vanuit het plaatselijk vlak, de eerste verenigde vergadering was voor alle (nog) niet verenigde gemeenten, werd aan die bestuurslaag een cruciale rol toegedacht. Daarin zouden alle gemeenten in de classis elkaar ontmoeten en met elkaar een goed bestuurslichaam dienen te vormen. Het was dus precies de eenheid in de trits: afvaardiging, ontmoeting en bestuur die de kern vormde van het grote belang dat toen aan de classicale vergadering werd gehecht. Tot en met de gedachte dat met het slagen van deze trits in de grondvergadering van de kerk als het scharnier tussen plaatselijk en landelijk, ook het slagen van de verenigde kerk op het spel stond.

Toen de PKN er tien jaar na de genoemde nota was, bleek het (voor zover ik overzie en me herinner) met de classicale vergaderingen meestal nogal mee te vallen. Er was naast zorg over deelname ook brede tevredenheid over het ontmoeten van elkaar; wat betreft het takenpakket liet de plenaire vergadering ook graag allerlei zaken aan het breed moderamen over; en de bezinning kende veelal relevante maatschappelijke thema’s. De impressie van Franc de Ronde (IdW 17/9) van zijn ervaringen met de classicale vergadering (‘de classis’) zoals die de afgelopen jaren reilde en zeilde, lijkt me typerend voor velen die daar (ooit) als afgevaardigde aan deelnamen. Op grond van dat beeld zou je tegen de notaschrijvers uit 1996 alsmede tegen de classis-sceptici van die tijd geruststellend kunnen zeggen: ‘Het is met de classicale vergadering de eerste decennia aardig gelukt, en dus is de PKN gelukt’.

In de tijd vóór de vereniging kenden de hervormde kerk en de gereformeerde kerken maar liefst vier bestuurslagen. Na 2004 was dat (aanduidenderwijs gezegd) 3½. Mede door het elan en de strijd die met het proces naar de vereniging gepaard gingen was daarvoor de menskracht toen nog wel te mobiliseren, ook al zag je toen al aankomen dat op dat punt het tij zou gaan keren.

Kerkelijke cultuur

De nota ‘Kerk 2025’ geeft er blijk van een kentering onder ogen te zien, maar beschrijft de redenen voor een reorganisatie opvallend genoeg niet in termen van de reductie van het ledenbestand dan wel een afnemende motivatie om op bovenplaatselijk vlak bestuurstaken op zich te nemen. De passage in de nota waarin het motief voor herstructurering mijns inziens het meest kernachtig wordt uitgedrukt, luidt:

“De huidige organisatie paste bij een cultuur die voor een groot deel voorbij is. Je zou dat een burgerlijke cultuur kunnen noemen. Door de vijf veranderingen die in deel I B zijn beschreven, is deze burgerlijke cultuur aan erosie onderhevig. De kerkelijke structuur zal daarom aangepast moeten worden” . (Kerk 2025, blz. 13)

Het betrekken van de omringende cultuur op de kerkelijke structuur is een interessante stelling: de kerk is immers empirisch ook deel van de samenleving. En toch roept deze alinea de vraag op of, en zo ja hoe, dat verband er is. Ik vermoed dat dat verband er niet rechtstreeks is, maar dat er een schakel tussen zit, namelijk bepaalde kerkelijke culturen.

Om te beginnen: hierboven heb ik beschreven hoezeer de kerkstructuur van de PKN sinds 2004 een ‘uitvinding’ was binnen het streven naar kerkvereniging. Van enige betrekking tot een omringende – al dan niet burgerlijke – cultuur was daarbij geen sprake. Daarbij komt het volgende. De vijf veranderingen die de nota noemt zijn: de seculiere samenleving, de individualisering, de globalisering, de netwerksamenleving en de digitale wereld. Van deze veranderingen kun je zeggen dat een reflectie op de eerste drie al vanaf het einde van de tweede wereldoorlog – zeker ook in kerkelijke kring – gemeengoed is. Maar wat betreft de kerkstructuur is daar noch in 1952 (de nieuwe hervormde kerkorde) noch in 2004 (de komst van de PKN) iets mee gedaan.

Dat laatste is ook niet zo vreemd. Voor de kerkstructuur van een presbyteriaal-synodale kerk van na de gewestelijk georganiseerde Republiek zijn primair de twee vaste polen maatgevend, te weten de locale gemeente en de landelijke kerk. Wat er tussen die twee polen wordt gestructureerd is in zekere zin arbitrair. En het is niet die structuur als zodanig die een verband kent met de vigerende cultuur, maar de motivatie van de betrokkenen om een bepaalde structuur voor te staan. Zowel in 1952 als in 2004 was die motivatie: de opbouw van onderop. Na het regime van het Algemeen Reglement werd dat in 1952 in de NHK wel ‘eerherstel voor de classicale vergadering’ genoemd, en in 2004 was de classicale vergadering (zie de genoemde nota uit 1996; en nog sterker dan in 1952) welhaast een geloofsartikel voor het slagen van de verenigde kerk. In beide gevallen was daarbij het kernwoord: afvaardiging. Met die afvaardiging vertoonde de kerkstructuur op geografische noemer het beeld van de representatieve democratie. Waarbij het woord ‘representatief’ niet moet worden misverstaan in de zin van ‘vertegenwoordiger’, laat staan van belangenbehartiger. (Al gingen de gedachten over een afgevaardigde regelmatig de kant op van een vertegenwoordiger. Vooral in de afvaardiging van wijkkerkenraden naar een algemene kerkenraad speelde dat misverstand de betrokken regelmatig parten.)

Het is vooral de ‘cultuur van afvaardigen’ die nu een in het oog springende wijziging ondergaat. Niet langer vaardigt elke wijkkerkenraad iemand af naar de classicale vergadering, maar elke (wijk)kerkenraad doet mee aan de verkiezing van de gekandideerde leden van deze vergadering. De recente wijziging zou je dus ook het effect kunnen noemen van een al langer eroderende ‘afvaardigingscultuur’ van de kerk. En die afvaardigingscultuur hing nauw samen met een andere kerkelijke cultuur (met name vanuit de voormalige NHK) die je de ‘geografische cultuur’ van de kerk zou kunnen noemen. De erosie van die laatste was in de NHK al ingezet in de jaren ’90 met de invoering van de zgn. perforatieregeling. En met de mogelijkheid in de PKN dat er op hetzelfde grondgebied meerdere gemeenten van de kerk bestaan werd het er ook niet makkelijker op. Om nog maar te zwijgen van de soms grote complexiteit bij het vaststellen van de grenzen van gemeenten wanneer er ergens gefuseerd werd. Waarmee ik maar wil zeggen: het is niet de door de nota aangevoerde eroderende burgerlijke cultuur die van directe invloed is op de structuur van de kerk, maar deze twee eroderende culturen binnen de kerk zelf zorgen daarvoor. De omringende burgerlijke cultuur is alleen van directe invloed op de (geloofs)houding van de kerkleden persoonlijk. Die overigens ook weer de enige dragers zijn (of niet!) van de kerkelijke culturen.

Wordt met de structurele effectuering van het eroderen van deze twee kerkelijke culturen nu het principe van de presbyteriaal-synodale structuur geweld aangedaan? Ik zou zeggen van niet: de twee constituerende polen daarvan blijven intact. Wel krijgt het streepje tussen de woorden presbyteriaal en synodaal een andere diepte. De band tussen die twee wordt iets losser. Aan de classispredikant de taak om die band een gezicht te geven. Dat komt dan bij diens taak om ook een nieuwe trait d’union te zijn tussen datgene wat in 2004 zo sterk in één werd gedacht: besturen en ontmoeten. Die twee activiteiten lopen nu in twee verschillende beddingen, resp. die van de classicale vergadering en de ringen. De eerste worden (net als de provinciale organen destijds) waarschijnlijk meer vergaderingen ‘van de kerk’. De tweede worden zeker bijeenkomsten ‘van de gemeenten’.

Wat ik hierboven noemde ‘de kentering van het tij’ laat zich beeldend uitdrukken met het waddenlandschap waar de eb is ingetreden: daar waar eerst een zee aan waterrijke ruimte was, valt het nu droog en beperkt het vaarwater zich tot verschillende en van elkaar onderscheiden vaargeulen. Het is de classispredikant die regelmatig meevaart met de schepen in de straks onderscheiden vaargeulen van resp. het besturen en het ontmoeten. Geen wonder dat hij/zij in de geul van het besturen gevreesd wordt als een nieuwe bisschop, en in de andere geul verwelkomd wordt als stimulans in de ontmoeting. Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang hij of zij zich primair maar ziet als een echte wadloper.

Jan Bruin

Dr J. Bruin is em. predikant en was scriba van de PKV Noord-Holland