Het Groot Nederlands geestelijk Songbook

logoIdW

O God die met ons zijt (LvdK 149)

 

In Liedboek – Zingen en bidden in huis en kerk zijn nog heel wat liederen uit het vorige liedboek terechtgekomen. Wat mij betreft had daaruit ook Gezang 149 meegenomen kunnen worden. Zekerheid en twijfel, geloof, maar ook de stem van het ongeloof, zijn in dit lied van Ad den Besten verweven tot een twee-eenheid.

O God die met ons zijt
hoor ons verwarde bidden:
al zijt Gij in ons midden,
hoezeer zijn wij U kwijt!

God uit God, licht uit licht,
wat vraagt Ge’ons U te zoeken
ergens in stro en doeken,
een onaanzienlijk wicht?

O God die met ons zijt. Dat is in een paar woorden het geheim van het kerstevangelie: Immanuël, God met ons. Maar daaraan wordt onmiddellijk de twijfel gekoppeld: hoor ons verwarde bidden…. Want al is Hij in ons midden, hoezeer zijn wij Hem kwijt. De verwarring ligt blijkbaar aan ons: wij zijn Hem kwijt, terwijl Hij nabij is. Maar is die verwarring ook niet te wijten aan God zelf, die zich zo vreemd openbaart? We moeten Hem zoeken in stro en doeken. En wat we daar vinden is een onaanzienlijk wicht. De verwarring onzerzijds is groot.

Tot twee keer toe klinkt in de 2e strofe dan ook ‘waarom?’. Maar de vraag naar dit waarom heeft niet allereerst betrekking op het lijden der mensheid in het algemeen, maar op het specifieke lijden van de Mensenzoon. Waarom hebt Gij uw macht,/Heer, uit de hand gegeven…  Waarom uw heerlijkheid verhuld…. Dat heeft wel alles met òns lijden te maken. Deze openbaring van God in de verborgenheid raakt ons in onze diepste nood. Hij wordt één met ons lijden, onze nederlagen, onze dood. In de schaduwzijden van ons leven laat God zich vinden. Hij zweeft niet boven onze werkelijkheid, maar gaat daar diep op in: in nood deelt Ge’onze pijn.  (strofe 3).

Daarvoor moeten onze ogen geopend worden. Als dat gebeurt, gaat ook bij ons het een en ander veranderen. Deze openbaring in de verborgenheid raakt onze existentie en verandert ons existeren. Om zulke geopende ogen wordt dan ook gebeden in slotstrofe 4: Maak onze ogen dan/ziende’en ons hart genegen/tot wat er allerwegen/leeft en niet leven kan… Juist daar, in die donkere nacht van ons bestaan, is God immers binnen­getreden.

Zo komen God en de erbarmelijke mens ineengeschoven ons voor ogen te staan. En ons hart wordt bewogen om daar te zijn, waar geen helper is. Dan gaat de weg van Gods openbaring in de verlorenheid zich aftekenen in ons eigen bestaan.

Het kerstlied tekent ons de weg van het kruis. Dat is de weg die Jezus moest gaan. Het is ook de weg die zijn stempel drukt op mensenlevens hier en nu. En alleen zo, in die betrok­kenheid op de kruisweg van Jezus, is God met ons.

Dit heeft een ongekende diepgang. In tijden van duisternis, godverlatenheid en verbijstering kan God gevonden worden. Niet door deze weg van het kruis op een afstand te houden, maar door ons op die weg mee te laten voeren, met alle vragen en moeiten van dien. Alleen rond het kruis kan de lofzang klinken op de barmhartigheid van God, ook met Kerst.

 

Jan Groenleer

J. Groenleer is emeritus predikant (CGK) te Leiden