Het Groot Nederlands geestelijk Songbook

logoIdW

Dag der dagen (Lb 775)

 

Wat Niek Schuman heeft bewogen ‘een ander Dies Irae’ te dichten weet ik niet precies. Wat ik wel weet is dat dit lied wat mij betreft in het door At Polhuis voorgestelde Songbook thuishoort. De eerste keer dat ik als kerkganger het lied zowel mocht horen als zingen (de ideale combinatie; toen in beurtzang met de cantorij van de Dorpskerk in Zuidlaren) werd ik door de melodie van Fokke de Vries vers na vers sterker meegenomen in de tekst van Niek Schuman. Want een kerkelijk lied is niet voor niets een lied: het is ook (en soms zelfs: vooral) de muziek die de tekst geloofwaardig maakt. Om het met Willem Barnard te zeggen: zingen is niet de uiting maar de ìnning van het geloof.

In dit geval dus het geloof in een ‘dag der dagen’. Die dag der dagen was ook het onderwerp van het ‘oude’ Dies Irae. Maar daar lag (en ligt) de nadruk op de menselijke huiver voor zo’n dag. De nadruk op die huiver past bij een natuurlijk geweten: het is de onbewuste angst dat er vroeg of laat ‘afgerekend’ wordt. Dat we vroeg of laat de rekening gepresenteerd krijgen voor uitbuiting en uitputting. En dat alles uiteindelijk alleen maar leidt naar de dood. Of lijdt tot de dood er op volgt. Tegen die ultieme afrekening reikt het oude Dies Irae ons een smeking aan. Een smeking, even heftig als de angst die er de oorzaak van is. Veel 19e eeuwse componisten pakten in hun Requiem met deze dramatiek van het Dies Irae groots uit: een opera waardig. Andere, meer irenisch ingestelde componisten als Gabriel Fauré en Maurice Duruflé, lieten het hele Dies Irae weg uit hun Requiem als niet passend in hun geloof. ‘In Paradisum’ moest het welluidende slot vormen.

Niek Schuman doet het een noch het ander. Hij dramatiseert niet en ‘verharmlost’ niet. Het lijden, het onrecht, de bitterheid – het moet allemaal uitgesproken worden. Vers na vers krijgt het woorden. Want het heeft allemaal echt plaatsgevonden, het is allemaal geschied. Maar op een dag is het geschiedenis. Dat is het evangelie in een notendop. Met de woorden van het laatste vers:

Dag van vreugde, van verbazen
om het zien van wat wij lazen:
er was licht, het licht van Pasen.

Dit laatste vers is niet alleen poëtisch, maar ook theologisch de kroon op het werk. Wat zich op die dag der dagen aandient is immers niet de logische ‘summa’ van al de dagen, maar de verbàzing, en wel om die éne dag. Waarop niet samenvattend wordt gezegd dat het leven goed is, maar waarop het wordt goedgemáákt. Verbazingwekkend ook: niet een dag waarop ‘horen en zien je vergaan’ maar waarop het horen van wat wij lazen in zien zal vergaan. Àlles vergaat – maar wel in het licht van Pasen waarin alles nieuw wordt geschapen.

Jan Bruin

Dr J. Bruin is emeritus predikant en was scriba van de PKV Noord-Holand