Het gezag van de openbaring

logoIdW

Noordmans en zijn Newmanreceptie (2)

 

In het voorgaande artikel (IdW 46/3) overzagen wij de inhoud van de dissertatie van Eric Bouter. Zijn ‘Geloven op gezag’ bespreekt de manier waarop Noordmans heeft gereageerd op de gedachten van de 19e eeuwse Engelse, oorspronkelijk anglicaanse, naderhand rooms-katholieke theoloog John Henry Newman. Op de achtergrond van zijn studie staat bij Bouter: zorg om de situatie van de kerk in de hedendaagse samenleving. Bouter signaleert: die samenleving is gekenmerkt door een steeds radicalere ‘wending naar het subject’; dientengevolge is het christelijk geloof gemarginaliseerd. En het protestantisme, met zijn eigen nadruk op persoonlijk geloof, mist daartegenover besef van de noodzaak van gezag. Het is uit deze impasse, dat Bouter door Newman een uitweg gewezen ziet. Deze kreeg in zijn tijd al met het opkomend subjectivisme te maken. Dat bracht hem er toe, over te gaan naar de Rooms-Katholieke Kerk. Kan Newman ook voor ons een wegwijzer zijn? Met als consequentie: afscheid van het protestantisme? Hier zocht Bouter hulp bij Noordmans. Die heeft zich vanaf midden jaren dertig intensief met Newman beziggehouden. Biedt Noordmans ‘een gereformeerd tegenwicht’ (7)?

Bouter merkt op dat Noordmans wel steeds meer waardering kreeg voor het denken van Newman, maar uiteindelijk een andere weg wees. Geïmponeerd was hij vooral door Newmans kerkvisie. Wel mede daardoor beïnvloed ging hij het belang inzien van een episcopaal element in de kerk en zag hij binnen de Rooms-Katholieke Kerk ontwikkelingen die hij positief inschatte. Maar hij stond kritisch tegenover Newmans incarnatietheologie. Bij die kritiek is Noordmans gebleven. Steeds radicaler stelde hij de Geest centraal. Vanuit deze visie las hij ook het bijbelboek Handelingen. De teneur daarvan vatte hij samen in zijn aforisme: ‘Paulus komt en Petrus gaat’.

Noordmans’ theologie kritisch beschouwd

Wij bezien Bouters evaluatie. Als sterk punt van Noordmans’ ‘pneumatheologie’ noteert hij dat er hier alle aandacht is voor het geloof als persoonlijke zaak. En ook dat hier de eigenheid van het evangelie in het oog is gehouden: er is geen sprake van dat het Woord van God met het menselijk bewustzijn samenvloeit. Maar als belangrijk bezwaar tegen Noordmans’ theologie ziet Bouter dat hier, anders dan door Newman, te zwak over de werkelijkheid van de Kerk wordt gesproken. De Kerk moet volgens Noordmans een maar zo licht mogelijke structuur hebben. Hij betoogt: zij is daar waar de Geest werkt. Juist dat is niet als ‘gestalte’ grijpbaar. Van kerkelijk gezag kan, zo bezien, eigenlijk geen sprake zijn. Daarmee laat Noordmans volgens Bouter een belangrijke moderne problematiek (het subjectivisme) onopgelost. Hij tilt bovendien bijzonder licht aan de kerkelijke eenheid. Zijn gloedvol spreken over het protestantisme dat ‘als één kerk’ uit Rome wegtrok is een miskenning van de werkelijkheid. In feite was het ‘niet één Kerk die uit Rome wegtrok, het waren er minimaal drie (Lutheranen, Calvinisten en de Radicale Reformatie)’ (246).

In zijn slotbeschouwing neemt Bouter de visie van Noordmans nader, kritisch, onder de loep. ‘Paulus komt en Petrus gaat’, is dat houdbaar? Bouter verwijst naar nieuwtestamentisch onderzoek dat tot andere conclusies heeft geleid. Blijkens het Nieuwe Testament heeft niet alleen Paulus, maar ook Petrus een fundamentele rol gespeeld bij het ontstaan van de heidenmissie en is ook hij missionair actief geweest. Petrus is niet weg te denken als bron en basis van de overleveringen inzake Jezus. Volgens recent nieuwtestamentisch onderzoek moet er tussen beide apostelen ook theologisch toenadering zijn geweest. Daarbij ziet men Petrus specifiek verbonden met de Evangelietraditie, dus ‘met de incarnatielijn’ (257). Maar Petrus en Paulus, de ‘apostel van de incarnatie’ en de ‘apostel van de Geest’, horen bijeen.

Daarbij sluit Bouter zich graag aan. En tegenover Noordmans’ aforisme, gebaseerd op het boek Handelingen, beroept hij zich op het Nieuwe Testament als geheel. Naast Paulus en Petrus was er ook Johannes, evenals Petrus ‘incarnatie-apostel’, nog actief (blijkens de Openbaring) ook na Paulus’ dood. ‘Als de lijn van de Geestesapostel dreigt vast te lopen in de geschiedenis, zijn het de incarnatieapostelen die verder helpen’. In feite ‘is de erfenis van Paulus.. opgenomen in het getuigenis van de twaalf’ (258v). Noordmans heeft daarvoor geen oog. Bouter concludeert: ‘wie Noordmans’ theologie een zeker spiritualisme verwijt, heeft recht van spreken’ (75).

Pleidooi voor aansluiting bij Rome

Maar zoals wij zagen: Noordmans had op Newman niet alleen kritiek. Hij waardeerde diens openheid voor het werk van de Geest en verwachtte daarvan een heilzame invloed op Rome. Inderdaad zag hij binnen de Rooms-Katholieke Kerk positieve ontwikkelingen gaande. Hij voorzag (in 1952!) zelfs ‘de mogelijkheid van het einde der papale suprematie’. Was die hoop terecht? Ja, zegt Bouter. Hij verwijst daarbij naar Vaticanum II. Dat concilie is in zijn Kerk-document werkelijk uitgekomen ‘boven discussies waarin hiërarchie en leken tegenover elkaar worden gesteld’. De Kerk wordt benaderd als ‘Geestdoortrokken gemeenschap’. De latere pausen hebben dit telkens bevestigd. Bovendien wordt sinds Vaticanum II de centrale positie van de Schrift onderstreept. En naconciliair heeft het pauselijk ambt zich ontwikkeld in de richting van wat Newman al hoopte. De ‘macht’ van de paus wordt gezien als primair staande in dienst van de evangelieverkondiging. De pausen hebben de laatste tijd ‘het statische zitten-op-de-troon afgelegd voor het paulinische reizen’. Al met al: er is ‘een veel evangelischer opvatting van het pauselijk ambt.. aan het opkomen’. (271-273). Kortom: het ‘sterk, persoonlijk katholicisme’ dat Bouter door Newman heeft leren kennen (7) ziet hij sinds Vaticanum II bevestigd.

Wat zou er voor protestanten dan tegen zijn, ‘in navolging van Newman aansluiting te zoeken bij Rome’? Voor Bouter is het duidelijk: wil het protestantisme, verbrokkeld als het is, in de verwarring van vandaag niet ondergaan, dan móét deze weg worden gegaan: ‘protestanten hebben het gezag van Rome nodig’. Hij pleit ervoor, Newman ‘uit te roepen tot kerkvader van de 21ste eeuw’ (281).

Commentaar

Ik sluit af met een kort commentaar. Bij al mijn waardering voor dit originele en substantiële proefschrift is mijn grote bezwaar dat Noordmans’ theologie hier wordt gebruikt, ten behoeve van een hem vreemde probleemstelling. Met als gevolg: vertekening van Noordmans’ positie. Hij wás niet op zoek naar (kerkelijk) gezag op de manier van Newman (en Bouter vandaag). Het gezag waarvoor Noordmans in 1921 pleitte was kortweg: het gezag van de openbaring. Met ‘geloven op gezag’ bedoelde hij: afzien van de pretentie dat wij geloven omdat wij er zelf achter zouden zijn gekomen. Integendeel: wij geloven omdat het (dit!) ons ‘van elders’ wordt gezegd. Natuurlijk komt daarbij de kerk in zicht. Maar het is voor hem dan ook het hier bedoelde verkondigen, dat de kerk tot ‘kerk’ maakt. Noordmans richtte zich hier niet zozeer tegen een moderne, subjectivistische onkerkelijkheid, als wel tegen een vrome, orthodox getinte (hoewel liberale) kerkelijkheid. Zijn drijfveer was niet: angst (voor toenemende onkerkelijkheid), maar: eigen gegrepen-zijn door het Woord.

Bouter signaleert bij Noordmans spiritualisme. Hoezeer dat een misverstand is blijkt al uit het (door Bouter zelf ook genoemde) feit van zijn actieve betrokkenheid bij de strijd om hervormde kerkvernieuwing in de jaren dertig; trouwens ook uit zijn gerichtheid op ontwikkelingen in de Rooms-Katholieke Kerk. Hij had en hield kritiek op Newman, én hij had groot respect voor hem. Bij Bouter lijkt dat vreemd-tegenstrijdig, maar dat was het niet. Zijn waardering voor Newman betrof tendenties die hij bij Newman waarnam ondanks diens ‘incarnatietheologie’. Inderdaad zag hij uit naar de Kerk van de toekomst. Juist daarom ging de concrete kerk, de kerk van ‘vandaag’, hem ter harte.

Op ‘Paulus komt en Petrus gaat’ is inderdaad af te dingen. Noordmans trekt hier, zoals wel vaker, de dingen scheef. Corrigeer dat, oké. Maar zie dan niet, schoolmeesterachtig, over het hoofd dat juist dit scheeftrekken wezenlijke dingen naar voren brengt. Dat is: dat de Geest een eigen werk verricht; dat het daarbij niet gaat om verlenging van de incarnatie (in de kerk), maar om haar ‘verbreking’, d.i. haar verkondiging; en dat het voor ons tenslotte dáárop aankomt: de Geest is Gods beslissende hoedanigheid. Inzichten die met beroep op bepaalde, en dan nog: historisch geïnterpreteerde, bijbelteksten (op basis van voornamelijk rooms-katholieke exegesen) niet zomaar van tafel te vegen zijn.

Tenslotte: Bouter is wel erg snel met zijn conclusie omtrent de ontwikkelingen binnen de Rooms-Katholieke Kerk. De teksten van Vaticanum II zijn op zijn minst voor meer dan één interpretatie vatbaar. Ze zijn te lezen als getuigenis van breuk met het verleden én als getuigenis van continuïteit met dat verleden. De laatstgenoemde leeswijze lijkt in Rome bepaald te hebben gewonnen. Vaticanum II heeft (uiteraard) Vaticanum I (over primaat en onfeilbaarheid van de paus) nergens tegengesproken; heeft dat voorgaande concilie hoogstens aangevuld – en daarmee bevestigd. Bouter bepleit dat het protestantisme aansluiting zoekt bij Rome. Op zijn minst zou dan ook moeten worden gepleit voor aansluiting van Rome bij de Reformatie, bij wat haar bewoog en beweegt. Over de kansen voor dit laatste ben ik momenteel niet optimistisch. Dan lijkt mij ook het eerstgenoemde nog buiten de orde. Dit laat onverlet dat de protestanten zelf er goed aan zouden doen, zich te herbezinnen op waar het in de Reformatie om ging.

Karel Blei

N.a.v.: Eric Bouter, Geloven op gezag. Een kritische analyse van de Newmanreceptie bij Noordmans inzake de Kerk en de wending naar het subject, Boekencentrum Academic 2016, 315 pp, € 39,90

Dr K. Blei is em. predikant en was scriba van de generale synode van de NHK