Het gewicht van een cultuur

logoIdW

Cultureel gewicht, aflevering 20

 

Als blanke Nederlander lees je Between the World and Me van Ta-Nehisi Coates onvermijdelijk met een gevoel van afstand, hoe letterlijk dicht op de huid het ook geschreven is. Het boek is door en door Amerikaans: het gaat over zwart-zijn daar, leven als Afro-American en de angst en het geweld als wezenlijke elementen daarvan. Als blanke Nederlander denk je meteen: zo verdeeld langs lijnen van ‘ras’, kleur is onze samenleving niet; zoveel geweld en spanning tussen bevolkingsgroepen hebben wij godzijdank niet. Ons slavernij-verleden is toch een heel ander verhaal. Ondertussen ben je je wel weer bewust geworden van je witheid. En het doet je vragen: hoe zit dat in Nederland, met ons verleden van kolonialisme en slavernij?

Ik heb niet de illusie dat ik Coates’ boek – winnaar van de ‘National Book Award 2015’ – met zijn gedreven betoog en krachtige stijl werkelijk recht kan doen. De onweerstaanbare energie en de rijkdom ervan verdwijnen in een samenvatting. Ik hoop duidelijk te maken dat het boek het lezen meer dan waard is. Het is een radicale, vlammende aanklacht van een Afro-Amerikaan, een fundamentele kritiek gericht op de Amerikaanse samenleving op het punt van ras en kleur, maar die aanklacht en kritiek zijn even hard en nuchter als precies, waarbij Coates schrijft zonder slachtofferschap en het zwart-wit-denken juist ook weet te doorbreken.

Het boek is, ook met de afstand die ik noemde, verpletterend en beklemmend. Coates beschrijft vanuit eigen ervaring wat het betekent om zwart te zijn in de VS. Het is leven met een allesoverheersende angst: angst voor geweld, angst om je lichaam kwijt te raken, om gearresteerd, vernederd, gemolesteerd en zelfs vermoord te worden. Wij kennen uiteraard de reeks van doden door politiegeweld, en de tegenbeweging Black lives matter. Dan weten we ook wat uit Coates’ boek breed naar voren komt, dat dat geen incidenten zijn, maar verschijnselen die verweven zijn met de Amerikaanse cultuur. Die cultuur is volgens Coates naadloos verweven met het slavernij-verleden.

Brief aan zijn zoon

Coates schrijft zijn boek als een brief aan zijn vijftienjarige zoon Samori (vernoemd naar Samori Touré, een West-Afrikaanse verzetsleider tegen het Franse koloniale regime). De aanleiding is Samori’s teleurstelling dat een politieagent niet vervolgd wordt voor het doodschieten van Michael Brown. Zelf heeft Coates dat al zo vaak meegemaakt, dat het een terugkerend patroon is. Samori trekt zich terug op zijn kamer. Zijn vader zoekt hem op na een paar minuten.

Ik heb je niet geknuffeld, ik heb je niet getroost, omdat ik vond dat het verkeerd zou zijn je te troosten. Ik heb je niet verteld dat het allemaal goed zou komen, want dat heb ik nooit geloofd. Wat ik je heb verteld, is wat jouw grootouders mij geprobeerd hebben te vertellen: dat dit jouw land is, dat dit jouw wereld is, dat dit jouw lichaam is en dat je een manier moet zien te vinden om in dat alles te leven. Dat vertel ik je nu: dat de vraag hoe je moet leven in een zwart lichaam, in een land dat zichzelf verloren heeft in ‘de Droom’, de vraag van mijn leven is, en dat het bezigzijn met deze vraag, zo heb ik ondervonden, uiteindelijk zichzelf beantwoord. (12)

Hij wil hem wapenen, op de juiste manier, en hem aanzetten tot strijdbaarheid (vandaar ook de vernoeming). Want een strijd is het leven onherroepelijk, en het gaat erom de goede strijd te strijden. Deze zwarte vader leert zijn zoon hoe te leven. Hij doet dat illusieloos; het is geen opwekkende, hoopgevende les. Zijn les is niet: leef als zwarte dubbel zo goed, en accepteer dat je half zoveel krijgt als een blanke. Deel van de strijd behelst de waarheid van de historische werkelijkheid en de erkenning daarvan. Dat mondt niet uit in ‘identiteitspolitiek’ of ‘politiek van erkenning’ zoals die nu veelvuldig voorkomt. Het gaat allereerst om het gedenken van het verleden, van wat vorige generaties hebben doorstaan. Het lijden van voorvaders en -moeders onder uitbuiting, onderdrukking en uitsluiting mag niet vergeten worden. Alleen al niet omwille van henzelf en hun lijden, maar ook omdat het verleden doorwerkt in hoe de wereld in elkaar zit als gevolg daarvan. De constante die Coates ziet in de Amerikaanse geschiedenis is namelijk die: Afro-Amerikanen zijn altijd met geweld bejegend.

Een witte droom?

Coates’ beeld van Amerika is radicaal tegengesteld aan de American Dream: Amerika als land van de onbegrensde mogelijkheden. Die droom bestaat, of ze wordt overeind gehouden, maar het is een mythe, ideologie. ‘De Droom’ zoals Coates het noemt is de glimmende, witte wereld van welvaart en succes, van mooie huizen en groene gazons, die je op TV ziet in de sitcoms en soapseries. Dat is een andere, onbereikbare wereld, ook al is die wereld niet exclusief blank. Maar die droom, die witte wereld is gebouwd op zwarte energie: ‘de droom rust op onze ruggen, de bedding ervan is gemaakt van onze lichamen.’ (11) De basis van Amerika’s welvaart is de uitbuiting van zwarte mensen en de onteigening van grond van de oorspronkelijke bewoners. Coates verbindt het voortbestaan van het leven in die droom zelfs met de ecologische crisis: het luxe leventje van een geprivilegieerde minderheid houdt men draaiende op kosten van een onderbetaalde meerderheid en van de leefwereld.

Dit roept natuurlijk de vraag op of dat langs de lijn van zwart en wit loopt. Zijn de witten, de blanken het probleem? ‘Zit er iets in de blanke mens dat …’ Anti-raciaal denken kan gemakkelijk terugvallen in raciale categorieën en stereotypen. Bij Coates is ‘witheid’ echter geen kleur of raciaal kenmerk. Hij poogt werkelijk te breken met raciale categorieën, ook al viert hij de zwarte cultuur (met zijn held Malcolm X, meer dan Martin Luther King; met de zwarte Howard University als intellectueel thuis). Hij stelt: ‘Ras is het kind van racisme, niet de vader’. (7) Natuurlijk zijn er uiterlijke verschillen tussen mensen en mensengroepen. Maar het punt is dat die uiterlijke verschillen in het verleden bepalend zijn geweest voor de inrichting van de samenleving. Amerika is het land van ‘We, the people …’, maar zwarten hoorden lang niet tot dat volk. Volgens Coates is dat niet wezenlijk veranderd. Het geweld van de politie – handhavers van de openbare orde – tegen zwarten spreekt boekdelen. Het probleem is dus niet witheid, ras of kleur. Het gaat om een historisch gegroeide, grotendeels verhulde hiërarchie in de samenleving, die door de geprivilegieerden zelf geassocieerd wordt met witheid. Dat is simpelweg Amerikaanse geschiedenis: het land is gevormd door immigranten-kolonisten van diverse herkomst die zichzelf als nieuw ‘volk’ als ‘wit’ gaan beleven, als rechtvaardiging voor haar aanspraken.

Dat is cultuur, zegt Coates, zo is de samenleving geworden. Als individu kun je je daar feitelijk niet aan onttrekken. Hij hekelt de blindheid daarvoor en ziet de Amerikaanse nadruk op persoonlijke verantwoordelijkheid als ideologische maskering ervan. Hij zegt zelfs: ‘forget about intentions’. Goede bedoelingen kunnen er zijn, en kunnen gunstig uitwerken, maar ze zijn zo goed als machteloos tegenover een cultuur, een ingesleten patroon. Bovendien, goede bedoelingen kunnen probleemloos samengaan met laakbaar gedrag, ja: laakbaar gedrag gaat gemakkelijker als je het met de beste bedoelingen doet. De politie-agenten die zwarten doodgeschoten hebben zijn uiteraard niet allemaal racisten, sterker nog, de meesten zullen het niet zijn. Maar ontegenzeggelijk is racisme de enig plausibele verklaring.

Zoals gezegd: dit gaat over Amerika, en de stap naar Nederland is groot. Het gaat van police killings naar zwarte piet. Niettemin is ook in Nederland het debat over racisme op gang gekomen, en het zal niet meer verdwijnen, hoe moeizaam en onverkwikkelijk het meestal ook verloopt. Veelal gaat het over uiterlijkheden, over intenties en persoonlijke verantwoordelijkheid, over goed of fout op persoonlijk niveau, over individuele verwijten. Blanke witte mannen en zwarte-piet-adepten voelen zich persoonlijk aangevallen en voortdurend verklaart men dan dat men geen racist is. Niet of nauwelijks gaat het over cultuur, over geschiedenis, over ingesleten vooroordelen en denkpatronen.

De kerk

Coates is atheïst. Hij onderkent hoe het geloof voor vele Afro-Amerikanen een bron van troost en hoop is geweest. Zelf kan hij er niets mee. Hij zweert bij dit leven, aards en lichamelijk, en daarom hangt hij ook zo aan de integriteit ervan. Maar ook hier is hij eerlijk, niet in het minst naar zichzelf. Geconfronteerd met het indrukwekkende leven van Mabel Jones, moeder van een doodgeschoten studievriend vraagt hij zich of hij met zijn afstand tot geloof niet iets mist, iets ‘beyond’: een soort idee van kosmische hoop, een soort wijsheid, verder dan mijn harde, materiële kijk op de wereld, iets verder dan het lichaam […]. Ik vroeg me dat af, omdat iets voorbij alles wat ik ooit heb begrepen Mabel Jones tot een uitzonderlijk leven dreef. (139)

De kerk komt dus bij Coates niet echt in beeld. Ook de kerken zijn veelal verdeeld, in de VS langs de lijnen van ras en kleur, in Nederland langs de lijnen van het maatschappelijk debat (links-progressief of rechts-conservatief). Kortom: de kerk is in dit soort discussies over het algemeen ook zelf partij. Zo laat zij zich sturen door opvattingen en intenties, door goede bedoelingen, als willekeurig welke andere maatschappelijke organisatie. Zo draagt zij niets eigens bij. Maar kerkelijk gedacht horen blanken en zwarten, antiracisten en zwarte-piet-enthousiastelingen bijeen, zij zijn één in Christus. De kerk zou dan de plaats ‘beyond’ kunnen zijn, waar deze uitermate gevoelige zaken ‘in vertrouwen’ besproken konden worden.

 

Coen Constandse

Ta-Nehisi Coates, Between the World and Me, Melbourne 2015 (Vertaald als: Tussen de wereld en mij, Amsterdam University Press 2015; ik heb deze vertaling niet gebruikt en waar nodig dus eigen vertalingen gegeven.)