Het geheim van de vreesloosheid

logoIdW

(n.a.v. 1 Samuel 17)

Wat onderscheidt David nu van Saul en zijn mannen in zijn confrontatie met de Filistijnse reus Goliath? Nu, dat is niet zijn jeugdige durf of de behendigheid waarmee de kleine man de krachtpatser te slim af is en verslaat, als in een film van Charly Chaplin. Nee, de kern van Davids optreden en verschijning is, dunkt me, zijn vreesloosheid. David is niet bang. Zeg niet dat hij geen angst of vrees kent. Daarin zou hij zich als een onaantastbare held boven de menselijke conditie verheffen. Dat is bij David niet het geval, evenmin als bij Jezus in de evangeliën. Zijn vreesloosheid is dat hij in de kracht van de geest boven zijn vrees wordt uitgetild.

Wat is nu precies het geheim van Davids en van alle vreesloosheid van mensen? Nu, ik zou denken dat de vreesloze strijder ervan wéét en erop vertrouwt dat er niet alleen door hem, maar ook voor hem gestreden wordt en is. Hij staat er niet alleen voor en de zaak waarom het gaat is groter en belangrijker dan zijn particuliere belang, zijn welzijn of zelfs zijn eigen leven.

Altijd zijn er weer mannen en vrouwen geweest voor wie gerechtigheid en waarheid meer waren dan hun eigen voortbestaan. Aan hun vrees voorbij overschreden mensen, wie het leven en het levenslicht lief waren, hun comfortzone, met alle risico’s van dien. Christenen in godsvertrouwen of socialisten in de hoop op een toekomst van vrede en geluk voor hun kinderen en kindskinderen.
Misschien dat godsvertrouwen en hoop op een gouden toekomst onze generatie niet meer zo aanspreken. Toch begeven mensen zich ook nu vreesloos op riskant terrein. Vanwege de nood en de roep van de naaste, om het onrecht aan te klagen en de leugens te weerspreken. Ach, misschien toch niet zo wezenlijk anders dan David vertrouwen ook zij erop dat er niet alleen door hen, maar ook voor hen gestreden wordt en gestreden zal worden. De liefde voor de mens, het mensenleven en de goede zaak drijft alle vrees, alle ‘fobieën’, die ons gevangen houden, uit. De apostel zal het zo zeggen.

Ook in de strijd en de aanvechtingen van het bestaan tussen de mensen en in de wereld mogen we aldus leven met een vrij en vrolijk hart. Welgemoed. Want we vertrouwen erop dat er altijd wel een oog is dat ons ziet, een oor dat ons hoort en handen die ons opvangen en oprichten als we vallen.

Je weet niet hoe of vanwaar. Het woordje ‘God’ kan ons dan invallen. Het ontsnapt aan de haag onzer tanden. Met minder dan dat oerwoord kunnen we soms niet toe.

Rens Kopmels

In de Waagschaal, jaargang 28, nr. 10. 12 oktober 2019