Het evangelie van Johannes opnieuw gelezen

Intro: Uit de gratie

Als Paulus de profetische stem is in het Nieuwe Testament, en Petrus de kerkelijke, zou je kunnen zeggen dat Johannes de contemplatieve stem representeert. Ik denk dat we die stem hard nodig hebben.

Het Johannesevangelie is lange tijd uit de gratie geweest. Dat was van aanvang niet zo. Voor de patres was Johannes de evangelist van de wijdste vergezichten en werd hij niet voor niets gesymboliseerd door de adelaar, het dier dat zich verheft tot een hoge vlucht. Grofweg vanaf de moderniteit is daar een verandering in gekomen. Waar de ster van Marcus rees, daalde die van Johannes. Het is niet zo moeilijk hier oorzaken voor aan te wijzen. In de zoektocht naar de historische Jezus, inclusief de ipsissima verbi, is vooral Marcus, en met hem Matteüs en Lucas een geschikte en Johannes een uitermate ongeschikt bron.  Bovendien, in antimetafysische tijden valt een hoge christologie van een van boven komende Zoon van God niet in de prijzen. En ten slotte heeft de invloed van de een of andere vorm van Theologie der Hoffnung, zoals die vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw populair werd, het Johannesevangelie geen pluspunten opgeleverd. In dit evangelie gaat het te zeer om een vorm van presentia realis en dat staat haaks op een God die vooral als de toekomstige werd gezien. En zo zijn de waardepapieren van Johannes gedaald of zelfs gekelderd.

I Herwaardering

Als we ons daarom vandaag receptief met het Johannesevangelie bezig houden, geven we daarmee aan, zo veronderstel ik, dat het tijd is voor een revisie. Overigens hoeven we niets te verdedigen: dit evangelie is zo sterk dat het vanzelf wel weer boven komt drijven. Mij is gevraagd om in te gaan op de betekenis van het Johannesevangelie voor het persoonlijke leven, de kerk en de wereld. Daar heb ik wel een omweg voor nodig. Dat komt me overigens later van pas, dus misschien is het helemaal geen omweg maar een noodzakelijk voorwoord.

1 God in vlees en bloed

Het eerste punt (en dat lijkt het intrappen van een open deur) is dat in dit evangelie Jezus Christus het hoofdonderwerp is. Alle lijnen in dit evangelie wijzen naar de Zoon. Wat misschien wat minder een open deur is, is dat volgens dit evangelie zelf alle lijnen uit tijd en ruimte ook wijzen naar Christus. Het geldt voor de hele kosmos. Het geldt voor de Godsopenbaring in Israël. Het geldt ook voor alle verstrooide beelden die er buiten Israël te vinden zijn. Alles wijst naar Hem, alles vindt in Hem een brandpunt en alles krijgt door dat brandpunt zelf ook betekenis en uitstraling.

Het gaat in dit evangelie om Jezus Christus zelf, de Zoon, het vleesgeworden Woord. ‘Niemand heeft ooit God gezien. De eniggeboren Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem ons doen kennen’ (1:18). Of in de woorden van Jezus zelf: ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (14:9). En dat gaat verder dan cognitief, dat is meer dan kennis. Het gaat om leven. Het gaat om eeuwig leven. De Zoon laat niet alleen de Vader kennen. Dan zou de Zoon ook een uithangbord kunnen zijn voor de Vader. Het gaat verder. Je vindt God in de Zoon. En daarom moet je zelf ook in de Zoon komen. Dat geldt voor enkelingen en voor gemeenschappen. Daarbij schuwt Johannes niet de krasse taal van: ‘eten van mijn vlees en drinken van mijn bloed’ (Joh. 6). En als je dat niet doet, heb je geen leven in je. De wereld van God, het hoogste goed, het ultimate concern is vlees en bloed geworden in deze unieke persoon. Het gaat erom dat vlees en bloed tot je te nemen.

En daarmee kun je mijns inziens Jezus Christus niet opvatten als functie van een idee, een moraal, een gebeuren. Van deze persoon valt niet te abstraheren. Hij kan niet opgelost worden in iets hogers, diepers, toekomstigers, of algemeners. ‘Ik en de Vader zijn Een’.

Daarmee heb ik meteen dé uitdaging van dit evangelie genoemd. Is dit mythologie (een God in mensengedaante) die om ontmythologisering vraagt, wil je er in een moderne of postmoderne context nog wat mee kunnen? Is er misschien toch in het Johannesevangelie zelf een aanzet tot ontmythologisering te bespeuren, waar dan dankbaar gebruik van kan worden gemaakt? En als dat niet zo is (en mijns inziens kan dat inderdaad niet) hoe komen we hier dan op een fatsoenlijke manier uit? Dat zou kunnen door te zeggen: nou ja, dit is nu eenmaal het Johanneïsche gezichtspunt maar dat hoeft ons niet te zeer te verontrusten want we hebben bijvoorbeeld ook nog Marcus. Dat zou kunnen, in dat geval redt een theologisch tolerantiemodel ons, maar is dat wat we nodig hebben? Is dat niet een ander woord voor onverschilligheid? Maar waarom zouden we onverschillig zijn? Waarom slechts tolerant? Waarom zouden we ons niet opnieuw openstellen voor de vreugde dat we in het hart van het evangelie een liefhebbende Persoon ontmoeten? Een Persoon die zich te eten en te drinken geeft? Waarom zou er van deze liefhebbende Persoon geabstraheerd moeten worden? In naam van wat of van wie?

2 Wij hebben zijn heerlijkheid gezien: de Gestalte

Een tweede punt, met dit eerste verbonden, cirkelt rond het woord ‘heerlijkheid’. ‘Wij hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid van de enige Zoon van de Vader’ (1:14), zo staat het in de proloog. Ik vertaal het woord doxa nog ouderwets met heerlijkheid. Helaas wordt dit woord in de NBV stelselmatig met ‘grootheid’ vertaald, en dat is de grootste grief die ik tegen de NBV heb. Ik word niet blij van grootheid, wel van heerlijkheid. Doxa is pendant van kabod, en daar zit het majestueuze in, luister, straling, gewicht, heerlijkheid, en ja: schoonheid. Vandaar de beeldspraak van dit evangelie, de grote beelden van water des levens, brood des levens, wijnstok, herder, het ware licht, die allemaal iets van de doxa, de heerlijkheid vertellen.

Bij deze heerlijkheid hoort zien: ‘wij hebben zijn heerlijkheid gezien’. Zien en heerlijkheid, die twee vervullen een cruciale functie. Jezus Christus is de Gestalte, die verschijnt, die de blik aantrekt, die uitstraling heeft, die licht geeft. Het is daarom ook een gestalte die tot contemplatie leidt.

            Hiermee raken we opnieuw een weerbarstige dimensie. In de post-verlichtingstijd, en zeker in een post-kantiaanse context, dreigt de theologie (en in de slipstream het geloof) steeds weer gestalte-loos te worden, en daarmee gespeend van het visioen. Als gevolg daarvan is de theologie vlak, of moralistisch, ontdaan van voorstelling, leeg aan verbeelding, en arm aan schoonheid geworden. Door de ‘epistemische reductie’ (over God weten we niets) en door de ontmythologisering is de theologie bescheiden geworden over God en zelf mager, broodmager. Misschien zit daar ook nog de invloed van het protestantse beginsel in dat altijd weer neigt een vooral kritisch beginsel te worden.

De gestalteloosheid van de theologie heeft niet toevallig tot contemplatieve schraalheid geleid. Wie maar voortdurend bezig is zich kritisch te verhouden tot het voorwerp van het geloof, zal nooit kunnen verzinken in het geloofsvoorwerp. Er is niets tegen kritische theologie, als de gloeiende kern daarvan die van de ontvankelijkheid is, waarin het voorwerp van de theologie uitstraalt en inwerkt op geest en gemoed, op verstand en hart.

Welnu, het is tijd voor deze contemplatieve wending. Het Johannesevangelie gaat ons daarin voor en vuurt ons daarin aan. Het is een evangelie dat tot stilstaan aanzet, tot stilte, tot zien met het innerlijke oog (en wellicht ook het uiterlijke), tot ontvankelijkheid, om zich zo te laten vullen met wat God geeft en wat in Christus openbaar wordt. Het is tijd dat de kritische blik van de argwaan, van de afstandelijkheid, van de ontmythologisering en de onttovering plaats maakt voor de contemplatieve blik van Johannes. Dat de geur van de olie van de toewijding van Maria weer in de kerk en waarom ook niet in de heilige hallen van de theologie komt te hangen.

3 Het kruis: de gebroken Gestalte

Het derde woord dat na dit tweede nodig is, is het kruis. Vaak krijgen we te horen dat Johannes zijn evangelie schrijft in het licht van de opstanding en dat is waar. De doxa waar ik over sprak is opstandingsheerlijkheid. Soms klinkt hier echter de suggestie in door dat Johannes er een soort van theologia gloriae op nahoudt, die kruis, lijden en dood niet serieus neemt. En dat is een misverstand.

Ik zou het dan ook liever omgekeerd willen zeggen. Inderdaad is Jezus de Gestalte waarin de heerlijkheid van God zichtbaar wordt. Noem dat opstandingslicht. Maar dat gebeurt dan wel in de gekruisigde. Die heerlijke Gestalte is geen ‘schone’ gestalte, het is geen gestalte die de expressie is van een of ander schoonheidsideaal. De korrel moet in de aarde vallen om vrucht te zien. De gestalte werkt en toont de heerlijkheid van God door open te breken aan het kruis. Dat openbreken van de gestalte duidt erop dat het niet een gestalte is die zich als een idool gedraagt. Integendeel, de gestalte breekt open om te geven. In het kruis van Christus ontmoeten we de gevende God, de God die uitvloeit. Tegenover het idool dat vraagt en uitzuigt en leegmaakt, is deze brekende gestalte een gevende, die volmaakt en levend maakt. De Gestalte is een liefhebbende gestalte, een liefde die tot het uiterste gaat. Een liefde die zich verkwist aan het kruis. Jezus is als het albasten kruikje van Maria dat openbreekt en geur verspreidt. Hij is de Gestalte die het opperkleed heeft afgedaan en de voeten van zijn leerlingen wast. Hij is de gestalte die van zijn onderkleed is beroofd en naakt aan een kruis hangt. Als Jezus zijn leven gegeven heeft, en een soldaat Hem in de zijde stoot, breekt bloed en water naar buiten. Zo zal Hij in de wereld zijn, als de gevende, die door water en bloed het leven geeft. Jezus is geen stenen beeld. Hij is een open wonde. En precies dat is de heerlijkheid. Het is de ultieme verheerlijking, het is de ultieme verheffing.

Deze kruisvorm van het evangelie, deze breking van de gestalte aan het kruis, is niet zonder consequentie voor ieder die met deze Persoon, deze Gestalte, in aanraking komt. De breking van de gestalte weerspiegelt zich in de breking van elk mens die toegang wil krijgen tot deze gestalte. Met een ongebroken geest krijg je geen toegang tot deze gestalte. Dat zie je voortdurend in dit evangelie. Nicodemus denkt vanuit zijn ‘wij weten’ het geheim van Jezus’ persoon-zijn te doorgronden. Dit ‘wij weten’ wordt Jezus voortdurend voorgehouden in zijn gesprek met de Joden. Wie dichterbij wil komen moet echter door een vorm van breking heen.

Je moet opnieuw geboren worden, zegt Jezus tegen Nicodemus, en dat proces van nieuwe geboorte is eerst een dood en dan een opstanding. We komen alleen gebroken bij de Levende. Dat zegt iets over de theologie. Wie het voorwerp van de theologie benadert vanuit een vorm van ‘wij weten’, zal er niet bij komen, wat ook de inhoud van dit ‘weten’ is (we zijn natuurlijk allemaal in het bijzonder vatbaar voor de wetten van het weten die de tijdgeest voorschrijft).

Dat zegt ook iets over de contemplatie, waar ik het in het vorige punt over had. Contemplatie, ja, maar niet vanuit een comfortzone. Niet de contemplatie voor een geestelijke elite die voldoende spiritueel ontwikkeld is. Het is een contemplatie die ingrijpt in het leven en daarom is de grondtoon van deze contemplatie nederigheid en gehoorzaamheid. Het is een contemplatie die weet heeft – in de contemplatie zelf maar ook in het leven van alledag – van het op zich nemen van het kruis. Alleen zo zal de gestalte van Christus open gaan en hoofd, hart en leven beroeren, stempelen en veranderen.

II Betekenis

Dit was de omweg, of liever het voorwoord, dat mij helpt in te gaan op de vragen die ik voorgelegd kreeg, namelijk op de betekenis van het evangelie van Johannes en dan vooral het Christus-getuigenis voor het persoonlijk leven, voor de kerk en voor de wereld (zo ongeveer alles dus).

1 Het persoonlijk leven

Allereerst het persoonlijk leven. Dat werd in de vraagstelling als eerste genoemd en dat is terecht. Het Johannesevangelie vertelt over personen: Nicodemus, de Samaritaanse vrouw, de blindgeborene, Martha en Maria, Petrus, en – zij het meer in een flits – vele anderen. God verschijnt Persoonlijk en ontmoet personen. Het evangelie is, om met de grote leider van de Pinksterkerk in Zweden te spreken ‘één voor één voor één’. Dat vormt een van de grootste aantrekkingskrachten van dit evangelie.

Wat betekent Christus dan voor deze personen, één voor één voor één? Een beetje plat gevraagd: wat heb je aan Jezus, wat hadden zij aan Jezus? Soms kan zo’n wat platte vraag ook weer helpen om een wel erg vage nimbus om het geloof heen te overstijgen. Het is immers wat armoedig om geen antwoord meer te kunnen geven op deze vraag. Dus wat schiet je met Jezus Christus (à la het Johannesevangelie) op?

Er is veel gemaakt van Joh. 10:10, ‘opdat zij leven hebben in overvloed’, en dit is vertaald met ‘human flourishing’, menselijke bloei. Dat is geen verkeerde vertaling en wijst niet in een verkeerde richting, zou ik zeggen. Dan moet er natuurlijk wel doorgevraagd worden wat dan die flourishing is, maar dat je ervan opknapt is wel duidelijk. De grote beelden uit dit evangelie: levend water, ware brood, licht van de wereld, duiden er allemaal op. ‘Uit zijn volheid hebben wij ontvangen, genade op genade’ (1:16), dus ook een volheid. ‘Het water dat Ik hem geef zal een bron worden waaruit water opwelt’ of zelfs ‘rivieren van levend water’. Je zou dat kunnen door-vertalen met ‘kennis’ (een van mijn leermeesters, Quispel, zou zeggen ‘kennisse’), gnosis (dan wel van een nederige soort). Je kan het proberen met liefde, leven in de liefde. Of met nieuwe geboorte, leven als kind van God, ‘die heeft Hij macht gegeven Gods kinderen te zijn’ (1:11). Ook eeuwig leven staat hoog genoteerd in dit evangelie. Eeuwig leven als leven door God, maar ook als leven boven de dood uit en ja, zelfs leven na de dood. Opmerkelijk dat ‘vergeving’ niet of nauwelijks een rol speelt in deze beelden, maar dit terzijde.

Ook al kunnen we dus dat ‘nut’ voor het persoonlijk leven niet vastleggen, wel is duidelijk dat alles wat er aan nut te vinden is, voortkomt uit de verbinding met Christus. Ik denk dat het woord participatie het meest voor de hand liggende woord is om dat uit te drukken. Het is water ‘in ons’, het is brood om te eten, het is licht om in te leven, het is dus ‘overvloeiend leven’, verbondenheid, deelname, inwijding, ingroeien in de levende Heer. Misschien is het maar beter om niet met een product voor het persoonlijke leven aan de haal te gaan. De betekenis ligt in de verbinding, in de participatie met Christus. Met God in Christus. Het ‘blijf in Mij’ geeft dat kernachtig weer: ‘Ik in hem en hij in Mij’. Dat alles is dan wel gemedieerd door de Geest, maar die lijft in Christus in.

We zijn dan uit de intussen wat vermoeiende sfeer van het onbereikbare geloofsvoorwerp en komen in een gebied waar we te ver van af zijn geraakt: dat van de innerlijke Christus. Geloof is dan veeleer inwijding, ingroeien, vervuld raken, dan ‘opvattingen’ over een geloofsvoorwerp. Dat zijn wat meer mystieke (maar zeker niet zweverige) termen, en dat sluit aan bij het contemplatieve waar ik het eerder over had. Ik denk dat we daar schreeuwend behoefte aan hebben. Hiervoor zijn we gemaakt en het is tot schade van onze ziel dat hier zo weinig aanmoediging toe is geweest.

2 De gemeenschap

Wat is vervolgens de betekenis van dit evangelie, of van de Christus van dit evangelie, voor de gemeenschap? Ook hier moet ik beginnen met te zeggen: gemeenschap is belangrijk. Dit evangelie druipt van de gedachte van de koinonia. Ik wil in dit geval nog wel een stap verder gaan. Niet alleen is de gemeenschap belangrijk, de gemeenschap ís er al. Of, om het nog toegespitster te zeggen: het Johannesevangelie komt op uit een gemeenschap. Wat die gemeenschap is, krijg je door de regels en soms tussen de regels door te lezen. Het is in de kern de gemeenschap waarin men elkaar de voeten wast. Het evangelie van Johannes wordt gedragen door een gemeentelijke praktijk. Dit evangelie wordt niet los gestort, Senkrecht von Oben. Het verraadt een gemeenschap waarin de woorden en daden van Jezus al zijn gehoord en aanvaard en waarin geleefd wordt uit zijn liefde. Natuurlijk is het ook waar dat dit evangelie weer heeft ingewerkt op de gemeenschap waar het uit is opgekomen, maar dat laat de eerste gedachte staan.

Als het dus gaat om de betekenis van dit evangelie voor de gemeenschap, dan is dat geen nieuwe betekenis. Er is al een kerk, er is al een gemeenschap van de heiligen. Dat vind ik op zich al significant. Die gemeenschap der heiligen is er nog steeds en de praktijken van die gemeenschap zijn er ook. Dat lijkt me het benadrukken waard, vooral in een tijd als de onze waarin zodra het over kerk en gemeente gaat, er meteen allerlei bestellingen gedaan worden. Vooral theologen hebben daar een handje van. En zo zou je ook met het evangelie in de hand weer allerlei programmatische oproepen kunnen doen.

Het is natuurlijk wel goed om je af te vragen wat dan die praktijken van de gemeente zijn en waar die gemeente uit bestaat. Niet om ze dan af te vuren op de kerk van nu, maar om haar ‘Zur Sache’ te roepen, tot een ‘word wat je bent’. Dat word wat je bent heeft, zoveel is wel duidelijk, zijn hart en basis in de anamnesia van de woorden en daden van Christus. Het hart is deze anamnesia, die je ook de sacramentele gemeenschap met Christus zou kunnen noemen. De kerk wordt geboren uit het water en het bloed dat uit de wonde van Christus stroomt (19:31).

Die sacramentele verbondenheid is de ellips, waarin twee brandpunten aan te wijzen zijn. De eerste is met het elkaar de voeten wassen al gezegd. Het is de koinonia waarin wederzijdse liefde en dienstbetoon heerst. ‘Zie hoe lief ze elkander hebben’. De kerk is de plaats van broeders en zusters die in de verbondenheid met de Heer een eenheid zijn, een gemeenschap. Dit brandpunt komt keer op keer terug en vormt trouwens ook de rode draad in de brieven van Johannes.

Het tweede brandpunt in de ellips is zonder twijfel de zending. ‘Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zend Ik ook jullie’, dat is de boodschap van de opgestane Heer aan zijn leerlingen. Misschien wordt dat wat minder uitgewerkt in dit evangelie. Het bestaat kennelijk niet in grootscheepse projecten. Het is meer leven in de waarheid dan ‘een betere wereld maken’. Het is ‘je houden aan de geboden van Christus’ eerder dan missionaire strategieën. Dat heeft echter niets te maken met navelstaarderij. In de afscheidswoorden van Jezus die over de heilige Geest gaan, wordt het duidelijk dat de gemeenschap van Christus zich midden in de wereld bevindt. En dat niet als een bevend clubje, maar als een vrijmoedige gemeenschap, waar vrijmoedig gesproken wordt.

Dat betekent niet dat Johannes een soort mysticus is die zich totaal niet interesseert voor bijvoorbeeld de vraag naar het ambt. Johannes is soms voorgesteld als de sloper van de hiërarchie, van anti-institutionalisme, maar dat is mijns inziens allemaal onzin. Zo is hij wel degelijk doordrongen van de betekenis van een Petrus-ambt, getuige het laatste hoofdstuk, waarin deze Petrus de opdracht krijgt de kudde van Christus te hoeden en te leiden. Maar even duidelijk is, dat dat alles geheel in dienst staat van de core business van de ekklesia en de praktijken waarin deze uitkomen. Het helpt dat het Johannesevangelie ons aan dit alles herinnert. Juist in een tijd waarin er in en rond de kerk, mede door de krimp, veel gedoe is, hebben we dat hard nodig. We kunnen veel veren laten en dat is pijnlijk genoeg, maar de kerk is onverwoestbaar, en kerkelijke praktijken zoals we ze raden in en achter het Johannesevangelie zijn gaven van de Geest die vrij gegeven worden.

3 De wereld

Ten slotte, wat is de betekenis van dit evangelie voor de wereld? Terecht is mij ook deze vraag voorgelegd. In geen bijbelboek in het Nieuwe Testament wordt zo vaak over de wereld gesproken als in dit boek. Dat wordt van meet af aan duidelijk, als er over ‘alle dingen’ wordt gesproken. ‘Alle dingen zijn door het Woord gemaakt’, zo lezen we in de proloog, ‘en zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat’. De wereld is doortrokken van de Logos, zo zegt Johannes het de Stoa na. Die verhouding met de wereld treedt echter pas echt in beeld in de vleeswording van het Woord. Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft’ zegt de misschien wel beroemdste tekst van het Johannesevangelie.

Je kunt over Christus pas goed spreken als je beseft dat Hij naar de maat van de wereld is gesneden. Bij Johannes komen we niet een Christus in zakformaat tegen. Daarbij gaat het niet om een uiterlijke verhouding. Het is een innerlijke. De binnenkant van de wereld en Christus sluiten op elkaar aan. Dat zie je in de eerste plaats aan de manier waarop Johannes met de grote symbolen, waar zijn evangelie terecht beroemd om is geworden, omgaat. Christus wordt het magnetische centrum van die symbolen, die onder de volken te vinden waren, zoals water, wijnstok, brood, bruid, licht, leven, herder. Er zijn verlangens en vermoedens in te beluisteren, een drive voor transcendentie. Dat alles krijgt richting en doel en inhoud. Om met Tolkien (en Lewis) te spreken: de mythe van de volken wordt historie, de droom wordt werkelijkheid, de verbeelding wordt vlees en bloed.

Het vleesgeworden Woord dringt door tot diep in de wereld. Het raakt een vaak verborgen binnenkant. Twintig eeuwen lang en langer. Zijn verschijning raakt de wereld van de binnenzijde en is bedoeld om de wereld tot haar bestemming te brengen. Dat is dus omdat ‘de wereld’, en elk mens afzonderlijk, op Christus is aangelegd. En daarom zullen er steeds weer mensen uit de wereld tot de waarheid komen van het licht van Christus. Ik geloof dat het evangelie van Johannes hier helemaal op inzet. Christus raakt het neuralgische punt van de wereld. Hij raakt het geweten van de wereld en de mensen in de wereld. De vraag wat de wereld aan Christus heeft, moet dus beantwoord worden met Christus zelf. Natuurlijk komt er met Christus een omtrek mee, met name die van het recht en de rechten, medemenselijkheid en compassie, maar als het echt doorslaat en doordrukt heeft het evangelie een gezicht gekregen, het gezicht van de Mensenzoon. Die raakt de diepte van het mensenhart en de diepte van het grote lichaam dat de wereld is.

Dat is het eerste woord en moet ook het eerste woord blijven. Daarnaast moet er ook een tweede woord gesproken. Op de vraag wat de wereld aan Christus heeft, antwoordt de wereld ook: niets. De liefde van Christus brengt God dichtbij. Het licht valt op het bestaan en nu wordt het bestaan opgeroepen om antwoord te geven op dat licht. Wat gaat het worden? En nu is het mysterie dat de wereld voor een belangrijk deel nee zegt. Wat heeft de wereld aan Jezus? Niets.

En daarmee is de wereld niet alleen voorwerp van Gods liefde geworden. Die liefde van God verschijnt in de dramatische gestalte van de Mensenzoon. Zijn licht is ook een aanval op de duisternis. Met de komst van Christus raakt de wereld in crisis. In een clair-obscur. De komst van de Zoon is de Apocalypse van de wereld, de openbaring, het openleggen. Hoewel het evangelie van Johannes in veel opzichten verschilt van de Openbaring van Johannes (en ook niet door dezelfde auteur is geschreven) is het evangelie niet minder apocalyptisch.

Ik licht er één moment van die apocalypse uit. Het is het moment dat Jezus voor Pilatus staat. Dat is het hoogtepunt van het reciet van het proces van Jezus. Aan de ene kant staat daar Jezus, een arme koning uit Nazareth, en aan de andere kant Pilatus, de vertegenwoordiger van het  rijk dat de bewoonde wereld beslaat. Jezus staat daar, als de Zoon die de wereld zo lief heeft gehad. Als de Koning van de waarheid. Met een gezag en waardigheid waar Pilatus voelbaar door geïmponeerd is geweest. ‘Ieder die de waarheid is toegedaan luistert naar wat Ik zeg’.

Daartegen wapent zich de wereld. Het is wel een typische gestalte van de wereld – maar ik kies deze eruit omdat er bijzondere raakvlakken in te ontdekken zijn in de wereld zoals wij die meemaken. Het is de wereld in zijn Romeinse gestalte, die niets moet hebben van dat Joodse gedoe, maar ook op de eigen goden uitgekeken is. Het is de wereld die de mythe ontgroeit is, waarin de filosofie sceptisch is geworden, en de politiek zonder verwijzing naar een hogere orde zichzelf tot de hoogste orde verklaart.

Er zijn drie lagen in de reactie van de wereld op de waarheid. De eerste is de filosofische. Op het woord van Jezus dat hij de koning van de waarheid is, antwoord Pilatus met: ‘Wat is waarheid?’ Het is de reactie van de vermoeidheid, van een oude wereld die zich verheugt in het tolerantiebeginsel maar nergens meer in gelooft. De tweede is dieper en feller: Op de claim dat Jezus koning van de waarheid is, wordt Jezus voorzien van een purperen mantel en doornenkroon: daar staat de spotkoning. Spot gaat een stap verder dan scepsis. De derde laag, verborgen maar nooit helemaal weg, is het geweld. De kruisiging. De scepsis, het theater van de lach en de slachtbank, dat is het antwoord op de ongehoorde claim die er van Christus uitgaat. Het is Johannes uit de eerste eeuw die het vertelt, maar het zou ook zomaar het verhaal van de 20e of de 21e eeuw kunnen zijn.

Wat heeft de wereld aan Christus? Alles of niets. Daartussen ligt het grijze gebied dat in de tijd van het corpus christianum uitgebreidheid heeft gehad. Die tijd is bezig voorbij te gaan en is dat feitelijk al. We zullen het ons moeten realiseren. Leven in een postchristelijke samenleving is leven in de wereld van het clair-obscur. We zijn nog maar net begonnen om ons dat te realiseren. Daarom zou ik zeggen: wordt vervolgd.

Arjan Plaisier

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 8. 20 augustus 2022.