Het doodshemd en het bruiloftskleed

2 Korintiërs 5:1-5

logoIdW

 

Nog maar enkele generaties geleden werd in de eerste tijd na de dood van een geliefde rouwkleding gedragen. Het liet zien aan de omgeving: ik ben in de rouw. Dat liet het vooral ook aan de draagster zelf zien. Na een tijdje mochten die zwarte kleren weer verdwijnen. Het bakende het leven overzichtelijk af: er is een tijd dat je mag rouwen en daarna is er weer een tijd om het leven op te pakken. Wij doen dat niet meer, we bepalen zelf wel hoe we rouwen. Daar zit ook wel wat in, want geen verdriet is gelijk.

Ook voor de gestorvene was er aparte kleding. De gestorvene werd in een linnen doodshemd begraven. In veel streken in Nederland was het gebruikelijk dat je dat linnen hemd al één keer eerder in je leven droeg, n.l. in de huwelijksnacht. Daarna werd het gewassen en gestreken en opgeborgen in de kast. Ik vind daar iets ontzettend liefelijks in zitten. De kleding die de liefde van de bruiloftsnacht nog in zijn vezels heeft, omhult je in het graf. Er zit misschien wel de gedachte bij dat het dan wat minder eenzaam in het graf is.

Daar zit het gevoel ook bij dat de scheiding tussen leven en dood niet zo absoluut is. Dat er een soort vloeiende overgang is. De dood als een voortzetting van het leven. Zo zien mensen André Hazes aan een hemelse bar zitten met een potje bier bij zich. Of mensen geven aan oma kindertekeningen mee in de kist, zodat ze die kan blijven bekijken. Ook in jodendom en christendom zijn er voorstellingen van een continuïteit tussen het leven op aarde en na de dood, bijvoorbeeld dat de ziel van een mens in de eerste tijd van zijn overlijden nog dicht bij de aarde is, nog om mensen heen zweeft. Zo’n beetje zoals je de eerste tijd na iemands overlijden hem nog vaak door de stad ziet fietsen. “Hé, daar fietst mijn vader” en dan pas bedenk je dat dat niet kan.

Een sprookje vertelt over een vrouw die verstrikt zit in haar verdriet en weer terug moet naar het leven. “Een vrouw had haar jonge kindje verloren. Als het nacht was zag de moeder het kind op alle plekken waar het kindje vroeger gespeeld had. En telkens als ze het kindje zag, moest de vrouw ontzettend huilen. En omdat zijn moeder zo huilde, moest het kindje ook zo huilen. Tot op een nacht het kindje naar de moeder kwam en tegen haar zei: “Ach moeder, houd toch op met huilen. Ik kan in de kist niet inslapen, want mijn doodshemdje wordt niet droog door uw tranen die erop vallen.” De moeder schrok toen ze dat hoorde en huilde niet meer. De volgende nacht kwam het kind terug, hield een lichtje in de hand en zei: “Ziet u wel, nu is het doodshemdje bijna droog, en ik heb rust in mijn graf.” Toen gaf de moeder haar verdriet over aan God, en droeg het stil en geduldig. Het kind kwam niet meer terug, maar sliep in zijn onderaardse rustplaats.”

Zo’n voorstelling van een overgangsgebied tusen dood en leven kan troostrijk zijn. Maar ergens slaat het ook wat over, als je dood en leven zo dicht bij elkaar wil houden. Sterven is wel degelijk een bitter en hard gebeuren. Er wordt wel degelijk iets afgebroken. Dood is echt iets heel anders dan leven. Daarom begint de bijbel ook met te zeggen dat dood ook echt dood is. En dat leven leven is. Ze worden onderscheiden en je moet ze niet door elkaar halen.

Maar daar houdt het spreken van God niet op. Bij God blijft dood niet dood en leven blijft niet leven. God zal ooit nog eenmaal iets doen aan ons. God zal doden èn levenden veranderen en vernieuwen. God zal een nieuw en ongedacht leven schenken.

Het beeld dat Paulus daarvoor gebruikt is dat er over de mens een nieuw kleed zal komen. Wij dragen hier op aarde een oud kleed, een kleed met het verdriet en het tekortschieten van ons leven erin. Vroeger gaf God ooit aan Adam een kleed van dierenhuiden, om te verhullen dat er dingen zijn waarvoor een mens zich maar beter kan schamen. Maar God zal de mens in een stralend kleed hullen, waardoor het oude kleed verschrompelt. Een kleed van blinkend linnen zal hij geven. Het zal onze huid met al zijn rimpels en scheurtjes koesteren en troosten. Het kleed zal tegen ons zeggen: zo mag je zijn, als een nieuwe mens, als een mens van God. Als een bruid zal je gekleed gaan in smetteloos wit (Openbaring 19:8). Bruid van God zal je zijn, in zijn liefde zal je wonen. En de dood zal er niet meer zijn.

Het doodshemd is hetzelfde hemd als het hemd van de bruiloftsnacht. Het doodshemd is een bruiloftskleed. Het neemt niet alleen het zoete van de liefde mee in het graf. In dit hemd bereidt een mens zich ook voor op wat straks komen gaat. Hij heeft zijn bruiloftskleed al aan, omdat hij straks niet zonder bruiloftskleding bij God verschijnen wil (Mattheus 22:12).

Coen Wessel