Het antwoord schuldig blijven

 

Theologie na Auschwitz, na de stichting van de staat Israël, na de Nakba

De Tweede Wereldoorlog. De Sjoa. Israël-theologie is daar uiteraard niet los van te zien. Op zichzelf zijn er meer dan voldoende theologische gronden voor Israël-theologie en ‘onopgeefbare verbondenheid’: in – grotendeels – dezelfde Schriften, het lezen daarvan en het leven daaruit. In verkiezing en verbond. Of nog anders gezegd (zie het artikel van Gerben van Manen in dit nummer): in de openbaring. Toch is het historische onvermijdelijk. De geschiedenis vanaf de eerste eeuw en de tijden door getuigt al van een unieke, pijnlijke verbondenheid tussen kerk en Israël. Maar de gebeurtenissen in de twintigste eeuw maken theologische doordenking noodzakelijk. Die vragen bovendien om een opstelling, een houding, in elk geval van de kerk tegenover Israël. Het is onvermijdelijk: onze theologie en ons kerk-zijn en christen-zijn zijn ‘na Auschwitz’. En evengoed ‘na de stichting van de staat Israël’. Daar hebben we als kerk en als christen iets mee te maken. Wat precies, dat is nog niet zo makkelijk te zeggen. En het is er ook niet altijd, het hoeft ook niet alles te bepalen. Maar het kan niet genegeerd worden.

Schuldgevoel

Is dat dan allemaal geen theologie uit schuldgevoel? Wie die vraag stelt, wil vaak met zoveel woorden zeggen: dat is toch niet helemaal koosjer? Want het moet in theologie en kerk toch gaan om de waarheid, om het uitleggen van de Schrift, om redelijke argumenten. Is het geen vorm van theologische correctheid? Bovendien, is het niet sentimenteel, een overreactie?

Dat kan het zijn, zonder twijfel. Er kan pathologisch, irreëel schuldgevoel zijn. Maar er lijkt me bij kerk en theologie ontegenzeggelijk sprake van een bepaalde mate van schuld. Zou die schuld goed te maken zijn, jegens Israël, jegens de Eeuwige, zouden kerk en theologie dat moeten doen. Maar ook los daarvan zouden zij zich moeten omkeren, hun vroegere dwalingen vermijden. Kortom, verantwoordelijkheid nemen, voor verleden, heden en toekomst.

Het schuldgevoel speelt trouwens rond Israël al enige tijd meer aan de andere kant, al wordt het daar voor zover ik zie minder opgemerkt en als theologisch motief niet in twijfel getrokken. Ik bedoel het verzet tegen Israël-theologie en ‘onopgeefbare verbondenheid’ en het opkomen voor de Palestijnen. Ook daar is schuldgevoel een sterke, theologie-aandrijvende kracht, namelijk bij allen die ervaren dat Israël-theologie en ‘onopgeefbare verbondenheid’ hen en de kerk als geheel jarenlang en tot nu toe blind heeft gemaakt voor het lot van de Palestijnen. We hebben de staat Israël gevierd als het ingrijpen Gods in de geschiedenis, zonder ook maar te bedenken dat het een catastrofe betekende en betekent voor de oorspronkelijke inwoners. Die catastrofe, al-Nakba, vraagt om kerkelijke erkenning en theologische ommekeer. Theologie na de Nakba dus.

Ook hier lijkt een zekere – en niet onaanzienlijke – mate van schuld reëel. En ook hier liggen sentimentalisme en overreactie op de loer. Alsof de kerk met haar Israëltheologie – ten gunste van de ene of de andere kant – werkelijk het verschil zou kunnen maken in dit conflict van wereldhistorische omvang. Zie je door de schuld de dingen – ook de invloed van kerk en theologie – nu scherp, of juist uitvergroot en uit proportie?

Vereenvoudiging en complexiteit

Het staat allemaal op scherp, rond kerk en Israël en de Palestijnen. Je lijkt te moeten kiezen, pro de ene, contra de andere. Met andere woorden: het wordt eenvoudig gemaakt, of beter nog ‘tweevoudig’, digitaal. Tegelijkertijd is het buitengewoon complex. Het is theologie en wereldpolitiek. Er is antisemitisme, maar ook racisme jegens Palestijnen en Arabieren. Er is anti-islamisme en er is een Palestijns-christelijke minderheid die terecht een beroep doet op solidariteit. Er is veel ideologie, retoriek en propaganda, want er wordt een mediastrijd gestreden om sympathie en solidariteit. De tweevoudige keuze bestaat uit twee selectieve arrangementen van feiten. Maar in het licht van deze complexiteiten – waar er nog vele aan toe te voegen zijn – is die digitale keuzedwang toch wel heel merkwaardig.

Ik kan dan ook niet kiezen, of, laat ik eerlijk zijn, ik kan het ook hier niet. En zoals altijd voelt dat ook hier als een zwaktebod. Alsof je dan beide partijen in de kou laat staan. Goed mogelijk dat zij dat zo ervaren. Maar kan het dan niet toch een teken zijn van een gevoelde verbondenheid met beide? Of een schuldig-zijn, en verschuldigd-zijn jegens beide. Zoveel schuld – natuurlijk is dat een zwaktebod. Ik wil proberen rekenschap te geven, helderheid te verschaffen, allereerst misschien voor mijzelf. Hoe ‘na Auschwitz’, ‘na de stichting van de staat Israël’ en ‘na de Nakba’ mogelijk geen elkaar uitsluitende theologische perspectieven zijn, hoe ze in onderling verband staan, hoe ze wellicht zelfs wezenlijk bij elkaar horen.

Theologie na Auschwitz

Voor mij is ‘theologie na Auschwitz’ onontkoombaar voor de Europese christenheid, en dat betekent een opdracht voor kerk en theologie. In de Europese geschiedenis – van kerk en theologie allereerst, maar vervolgens in de maatschappij – is de Jood telkens weer de stereotype tegenstander geweest, de vijand. En de hardnekkigheid van het antisemitisme – zelfs, schokkend, onbegrijpelijk, na de Sjoa – toont toch wel aan hoe diep die plooien zitten.

Uiteraard is dit contextueel: het geldt voor Europa. Dat wordt vaak ter relativering of bekritisering van Israëltheologie ingebracht: in de wereldkerk speelt het niet. Uiteraard geldt die theologie na Auschwitz voor gewelddadige Europese geschiedenis. Maar de verbondenheid tussen Israël en de kerk in de basis, die toch zeker na, ja: mede door de schok van de Sjoa scherp in beeld is gekomen, laat zich daarmee niet wegpoetsen. (Bovendien: die context van de Europese christelijke geschiedenis, is die zomaar een context naast andere, of heeft die veel andere contexten beïnvloed – mogelijk ook met anti-Joods denken?)

Staat Israël

Het is de vraag of de staat Israël er zonder de Tweede Wereldoorlog – en in samenhang daarmee zonder de anti-Joodse geschiedenis – was geweest. Het antisemitisme heeft wezenlijke impulsen gegeven tot het zionisme, en de Joden die de Sjoa overleefden of ontvluchtten waren in meerderheid zionist geworden.

Een en ander heeft geleid tot een uiterst verwarrende en complexe situatie. Er is een staat Israël die zich presenteert en zichzelf verstaat als een nazaat van het bijbelse Israël. Daarmee heeft de kerk (met haar Vaticaanstad) opeens naast zich niet alleen het religieuze jodendom en de synagoge maar ook een politieke grootheid met bijbelse antecedenten. In Europa zijn er slechts restanten over van Joods leven, het is vernietigd en uitgedreven en het heeft buiten haar grenzen een heel nieuwe vorm gevonden.

Nakba

‘Buiten haar grenzen.’ Dat wil zeggen: op het land van derden. Die werden daarmee ongewild in die gemengd Europese en Joodse geschiedenis betrokken. Grof gezegd: zij betalen het gelag. De Europese schuld slaat op hen neer, hun land en levensvormen. Dat de stichting van de staat Israël voor hen een catastrofe is geweest en is, lijkt me duidelijk. Het bracht oorlog, bijna voortdurend (alle vragen van schuld en verantwoordelijkheid, begrijpelijkheid en gerechtvaardigdheid laat ik in het midden, ook hier lijkt het mij complex, en niet eenduidig). Ik kan ook niet anders dan daarmee meevoelen: verlies aan land, onteigening van familie-eigendom van eeuwen, verlies aan zelfbestuur, overweldiging en verlies aan levens, achterstelling. Het is logisch, niet anders dan begrijpelijk dat daar antizionisme opkomt. Natuurlijk mengt zich dat met – en wordt aangejaagd door – het geïmporteerde Europese en Arabisch-Islamitische antisemitisme.

Schuldig blijven

Ik kan niet anders dan dankbaar zijn voor de staat Israël en de levenskracht ervan bewonderen (en de politieke situatie diep betreuren). De staat Israël heeft me ook theologisch iets te zeggen. Ik denk dan niet aan vervulling en eindtijd, maar primair aan schuld: de staat als een resultante van het falen van de kerk om een gemeenschap van Joden en grieken te blijven. Een resultante van christelijke en Europese schuld, dat ze het jodendom, dat ze Israël geen plaats heeft kunnen bieden in haar midden – ook nu nog niet, in toenemende mate! Niet in de laatste plaats daardoor heeft Israël haar plek op de kaart weer moeten opzoeken, in de geografie en de wereldgeschiedenis. Het heeft zich daarop moeten terugtrekken en het verschanst zich daar steeds sterker (waarmee ik ook de diepe verbondenheid met de staat Israël – wat nog iets anders is dan steun voor haar politiek – bij Joden in de diaspora bedoel). Dat alles ten koste van de inwoners van dat land. En op een andere manier ten koste van Europa, voortlevend zonder substantiële Joodse gemeenschap in haar midden.

Ik houd hoop voor Israël en de Palestijnen. Op een catharsis. Op een reageren van de elementen Jodendom, christendom en islam dat tot vrede leidt. Maar ik vrees voor apocalyptische scenario’s.

Zo ver ben ik gekomen. En ik ben nog nergens. Ik ben dankbaar voor een kerk die ‘onopgeefbare verbondenheid’ belijdt, hoe gebrekkig ze dat ook praktiseert. Ik ben dankbaar voor hen die verder gaan en activistischer zijn dan ik, in hun steun voor Israël of voor de Palestijnse zaak, van Christenen voor Israël tot Kairos-Sabeel met hun BDS, al kan ik beide absoluut niet volgen. En weet ik gewoon niets beters te doen dan hopen dat op een wonderbaar gunstige werking van dat mengsel.

Een zwaktebod, zeker. Maar een krachtiger woord of daad moet ik schuldig blijven.

Coen Constandse

 In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 2. 9 februari 2019