Helden in de diepvries

logoIdW

Winterdieren van Bibi Dumon Tak

 

Natuurdocumentaires van de BBC hebben de naam heel kostbaar en spectaculair te zijn. Maar ze zijn vrij goed na te maken. Voor de obligate openingsscène heb je niet veel nodig. Je zet een globe in een donkere kamer en laat er langzaam een lichtbundel achter vandaan komen. Draai er een CD bij met hoornsignalen en een zich in een machtig crescendo ontladend strijkorkest en vraag een bevriende bas-bariton in zijn beste Oxford-Engels de volgende tekst voor te lezen: ‘Our planet may be home to 30 million different kinds of animals and plants. Each individual locked in its own lifelong fight for survival. Everywhere you look on land or in the ocean there are extraordinary examples of the lenghts living things go to to stay alive…’

Dit intro, door de BBC gebruikt voor de documentairereeks Life (2010), is een goed voorbeeld van framing. ‘Leven’ is ‘overleven’ en ‘overleven’ is een kwestie van strategie. De verscheidenheid van de levensvormen is in wezen de verscheidenheid van strategieën om te vangen en te ontsnappen. Nadat David Attenborough ons deze kernachtige moraal in nog geen minuut uit de doeken heeft gedaan staan ons nog 10 afleveringen van 60 minuten te wachten vol ‘geheel in haarscherp HD geschoten’ voorbeelden van de creativiteit van de paniek. Het behoort tot mijn overlevingsstrategie om ze alleen zappend tot mij te nemen. Niet alleen vind ik het bekijken van 600 minuten eten en gegeten worden een lange zit, ook doet het me pervers aan om het leven op aarde waar te nemen in zo’n perspectivische verkorting. Alsof je je eigen leven reduceert tot ontbijt, lunch en diner en de bezoekjes aan de supermarkt tussendoor.

Vader en moeder pool

Laatst ontdekte ik dat je dat je met de moderne biologie aan je zijde veel mooiere dingen kunt maken dan een BBC-documentaire. Nou ja, ik kan dat niet, maar Bibi Dumon Tak kan het wel. Zij schreef sinds Koeienboek (2001), haar debuut, een dikke stapel jeugdboeken over dieren. Non fictie heet haar genre. Dat betekent dat haar dieren niet praten en geen kleren dragen en evenmin als speur- of hulphond of als gestolen verzorgpony meedoen in een verzonnen jeugdverhaal. Dumon Tak schrijft over dieren in de natuur en in de menselijke samenleving zoals een bioloog dat zou kunnen doen. Ook bij haar lezen we over de vindingrijkheid van dieren om hun prooi te verschalken of aan hun vijanden te ontkomen, maar haar verhalen maken een andere indruk dan wat je leest in de National Geographic of ziet op Discovery Channel. Ik vraag me af waar het verschil in zit.

Een van haar mooiste boeken begint nota bene als een BBC-documentaire. ‘Het staat nergens zwart op wit. Geen koning heeft het ooit gezegd. Maar iedereen weet het toch: de Noordpool en de Zuidpool zijn de vader en de moeder van de aarde. Zij houden de wereld bij elkaar. Zij staan aan het hoofdeind en het voeteneind. Zonder hen maken we een vrije val de ruimte in.’

Dit is de openingsalinea van Winterdieren, het boek waarmee Dumon Tak in 2012 de Gouden Griffel won. Het lijkt alsof we zo’n zelfde macho-shot vanuit de ruimte krijgen als waarmee de documentaire Life opent: de aarde als blauwe toevalstreffer in de oneindige ruimte, het wonderbaarlijke en kwetsbare huis van 30 miljoen angstige soorten die koste wat kost willen voorkomen dat vandaag de hemel op hun hoofd valt. Maar het beeld dat Dumon Tak ons schetst, is anders. Er klinken mythische tonen in door. De ijswoestijnen van noord en zuid zijn de ouders van de wereld. Niet de verlorenheid van de ‘geluksplaneet’ (begin BBC-documentaire Earth, 2008) staat voorop, maar de wil van twee ouders om hun kind niet in de ruimte te laten vallen. En daarmee is de toon gezet van het verhaal dat volgt. We stappen vol ontzag de vrieswereld binnen, want hier wordt iets tot stand gebracht. In de twee stervenskoude gebieden, die om beurten een halfjaar in duister zijn gehuld, wordt geleefd. Niet zozeer tegen de klippen op, om het leven te behouden (‘survival’), maar omdat de kans er is en het leven zich aandient.

Primitieven en alpinisten

Winterdieren bevat 23 portretten van dieren die op de Noord- of Zuidpool leven. Dumon Tak filmt ze niet met de buitenaardse camera van de BBC, waarvoor geen nest te hoog of zee te diep is. Ze beschrijft ze vanuit het bewoonbare midden van de aarde. Steeds horen we hoe koud de winterdieren het hadden gehad als ze gewend waren geweest aan onze temperaturen en hoe donker en eenzaam wij het zouden vinden als we op een van de polen verzeild zouden raken. Vanuit onze zone bezien zijn de winterdieren onze voorgangers, de pioniers van het leven, die net een hartslag voorliggen op de eeuwige stilte. Anderzijds zijn het olympiërs: alpinisten en poolreizigers die verder gaan waar de mensen moeten stoppen. Dumon Taks winterdieren zijn helden. Ze zijn dapper, excentriek en onvermoeibaar. Zelfs van het naamloze insect Belgica Antarctica of het slechts met een onbepaald meervoud aangeduide krill weet de schrijfster nog iets bewonderenswaardigs te vermelden. Zij lijkt op de vogelaar of de wildspotter die op een onwaarschijnlijke plaats toch iets in het struikgewas ziet bewegen. Uit wat ze schrijft spreekt de vreugde dat er iets is in plaats van niets. Kom daar eens om in de gemiddelde natuurdocumentaire. Daar filmt men vanuit het standpunt van de dood en is men op zijn hoogst verbaasd dat het leven zich nog zo krachtig en geraffineerd tegen het onvermijdelijke verzet.

Schatjes

In haar sympathie voor de dieren waarover ze schrijft, lijkt Bibi Dumon Tak soms op de Leo Vroman van: ‘Dolfijnen! Schatjes! Maak ruim baan,/ wij komen achter jullie aan.’ Maar een werkelijke identificatie met de dieren blijft bij haar uit. Zelfs de hond, die haar van alle dieren duidelijk het meest na staat, blijft een beest (de mogelijkheden en onmogelijkheden van de communicatie tussen mens en hond heeft ze ontroerend beschreven in het boekje Bezem), en dat geldt des te meer voor de wolf, de walrus en de andere winterdieren. Het zijn helden, ze zijn cool en gaaf, maar het zijn geen schatjes. Ze horen tot de natuur en de natuur heeft haar eigen wetten en gebruiken. Haar wreedheid wordt in Winterdieren ruiterlijk erkend. Zo vertelt Dumon Tak hoe ontnuchterend weinig het leven van één enkele lemming waard is en hoe akelig een pinguïn aan zijn eind komt die gevangen wordt door een zeeluipaard.

Toch is het opvallend welke woorden ze kiest om haar finale oordeel over de natuur te geven. ‘We kunnen rustig zeggen: de natuur is een kreng. Een wrede fabriek die geen sluitingstijden kent.’ Dat is mild gezegd. Bij de natuur als een kreng, als een loeder, moet ik denken aan de ijsheks, die in de Narnia-boeken van C.S. Lewis de wereld bevriest en de dieren van hun spraak berooft. Voor wie die boeken niet kent: die heks heeft niet het eeuwige leven. En bij een wrede fabriek denk ik niet aan een totaal funest systeem, maar aan een systeem dat gedegradeerd is en door een dappere vakbond of een barmhartige directeur ten goede kan worden veranderd. Anders gezegd: natuur is voor Bibi Dumon Tak een voorlopige en allesbehalve feilloze strategie van het leven tegen de dood. En hoewel de dieren eraan onderworpen zijn, vallen ze er toch niet mee samen. In hun heroïsche en vindingrijke hang naar het leven zijn de muskusos en de poolhaas en het rendier meer dan toepassingen van de koude survival-theorie die David Attenborough tien uur lang met Shakespeareaanse galm herhaalt. Bijna zijn het schatjes. Bijna. Net als het geval is bij de mens, getuigt hun leven van een grotere droom dan ze daadwerkelijk kunnen realiseren. Maar die droom is niet niets. Hij bezielt de polen en alles wat daartussen zit.

 

Udo Doedens

Bibi Dumon Tak, Winterdieren, Amsterdam 2012. Ook als luisterboek uitgebracht.

Citaat:

De veelvraat

Het bestaat: dieren die doen alsof ze niet bestaan. Die zichzelf zo goed opbergen dat ze een mysterie zijn. Zelfs voor elkaar. Hun woongebied is verlaten, ruig, ontvolkt en verschrikkelijk groot. Zo groot als een hele provincie. Ze moeten lucht hebben, die veelvraten. Het mannetje duldt drie vrouwtjes binnen zijn grenzen, en zodra die er zijn gaat het gebied op slot.

Vol is vol!

Hun levensmotto is dan ook: hoe minder zielen hoe meer vreugd.

Wij mensen kunnen daar niet bij. Wie maakt zichzelf nu onzichtbaar? Maar de veelvraat houdt van de eenzaamheid. Hij leeft van wat hij toevallig tegenkomt. Hij is de strandjutter van het hyperhoge noorden, ook al is er daar in geen velden of wegen een strand te zien. Zelfs velden of wegen zijn er niet waar hij woont. (…)

Uit: Winterdieren, p. 109v