Groeten uit Rotterdam
Bij de honderdste verjaardag van Frans Breukelman
Frans Breukelman komt uit Rotterdam. Rotterdam is nog steeds ook te kenschetsen als een serie aan elkaar geknoopte achterbuurten, ondanks de schijn van het tegendeel. En ik mag dat zeggen, want ik woon er bijna zestig jaar aaneengesloten. In tien verschillende wijken stak ik een sleutel in de voordeur. Mijn enige deskundigheid geldt de plattegrond van Rotterdam. U bent gewaarschuwd.
Frans kwam overigens níet uit een achterbuurt. Ik aarzel trouwens ‘Frans’ bij zijn voornaam te noemen, want bij leven sprak ik hem aan met ‘dominee Breukelman’. Sterker nog: ik ben vermoedelijk de laatste geweest die hem ‘dominee Breukelman’ heeft genoemd, toen ik twee weken voor zijn overlijden aan het Singel afscheid van hem nam. Maar vooruit, het is een feestelijke dag vandaag, waar enige vermetelheid gepermitteerd is: we zeggen gewoon Frans.
Frans werd geboren aan de Rodenrijselaan, een voorname doorgaande weg in het Oude Noorden. Zijn familie resideerde aan de Mathenesserlaan: nog steeds het allerbeste van de stad. De naam Breukelman kwam ik per ongeluk tegen, toen ik binnenstapte in het deftige onderkomen van Koninklijke Roei- en Zeilvereeniging ‘De Maas’. Zoals de namen der componisten in het Concertgebouw aan de balustrade zijn opgespeld, zo prijkte de naam Breukelman tussen de havenbaronnen: ‘aan de gelijken schijnbaar zeer gelijk’. Breukelman was bourgeois, dat ook. En zijn uitgesproken reserves ten aanzien van ‘materialistische exegese’ en ‘partijgangers der armen’ gold mijns inziens niet uitsluitend hun
ideologische annexatie van de Bijbelse teksten, maar ook de eigen
schatplichtigheid aan die voorname, keurige en goedbedoelende remonstrantse achtergrond, die de zijne was. ‘Aardige mensen’, zoals hij ze niet alleen ironisch aanduidde.
Maar tegelijkertijd, en veel omvattender, gold zijn ervaring en engagement dat ‘oneindig bedreigde’ mensenkind, dat, los van welke ‘Weltanschauung’ dan ook, het moest zien te rooien. Want Breukelmans jeugd, te midden van al die weelderige keurigheid, was misère. Zijn moeder: zwaarmoedig, zijn vader en andere familieleden: ernstig ziek. Dat was ellende die mensen in elke maatschappelijke klasse kon verwonden! ‘Een harde jeugd, die ziel en ribben treft’, zoals Ida Gerhardt het uitdrukt, en ja, ook de regel daarop volgend ‘een sterk talent, in eenzaamheid beseft’, is op Frans van toepassing.
Met Rotterdam onderhield hij een ambivalente relatie – het kon niet anders. En het was daarom wel heel bijzonder dat ik hem, als 20-jarige boekverkoper en jongste bediende van de firma Donner, wist te verleiden om de presentatie van Bijbelse theologie 1/1 – Schrift-lezing, een studie waarnaar decennia werd uitgekeken, in onze winkel te houden. En dus niet in Mokum, niet op het hoofdkwartier van de Amsterdamse School, maar, inderdaad, onder de rook van Simonshaven, waar Frans tussen 1948 en 1968 dominee was geweest, en waar, zoals hij zei, ‘álles was geboren’. Waarschijnlijk speelde dat mee: ‘onder de rook van Simonshaven’. Weliswaar dan niet bij de vrijzinnige boekhandel waar hij altijd klant was geweest, Voorhoeve & Dietrich, maar bij het gereformeerde Donner, een winkel waar Mijntje, zijn vrouw, zich in elk geval thuis zou hebben gevoeld. Het werd een memorabele avond, daar aan de Korte Lijnbaan, waarbij Karel Deurloo, Frans als ‘een brandend braambos op twee benen’ inleidde.
Van de drie delen Bijbelse Theologie, die bij zijn leven verschenen, werd ook het laatste bij Donner te Rotterdam gepresenteerd: De theologie van het boek Genesis – Het eerstelingschap van Israël temidden van de volkeren op aarde als thema van ‘het boek van de verwekkingen van Adam, de mens’. Daar was ook weer Karel Deurloo om Frans in te leiden, nu geflankeerd door Roel Oost. Mijn onvergetelijke vriendin Hilde Burger – wij tellen ondertussen niet alleen onze Dagen, maar ook de Namen van onze doden – memoreerde deze avond op sublieme wijze in het boek Eén zo’n mannetje – Frans Breukelman en zijn invloed op tijdgenoten, dat ik samen met Nico Bakker, Chris Mataheru en Pieter van Walbeek heb samengesteld. Het initiatief en het grootste deel van de volvoering ervan lag overigens bij Pieter, deze ‘dorsende os van de vlijt’, zonder wie de Breukelmanstichting een heel wat onzekerder bestaan had geleid.
Hilde deed in haar artikel: Kom mijn ongeloof te hulp aldus verslag van de boekpresentatie: ‘In het hartje van het goddeloze Rotterdam staat de auteur binnen het kordon van Amsterdamse gabbers zo vol vuur te donderen en te bliksemen dat het natuurgeweld in Sodom en Gomorra daarbij verdampt tot een buitje voor het stof. Verstokte heidenen verplaatsen zich sluipend door de boekwinkel. De stad siddert. Het is volkomen duidelijk, een Rotterdamse school in de bijbelse theologie zal er nooit komen. Geen schijn van kans.’
Nee inderdaad, maar toch. Ook in Rotterdam – een school of niet – heeft Frans Breukelman zijn sporen nagelaten. Misschien nog wel het meest in werk en invloedssfeer van de Rooms-Katholieke theoloog Thomas Naastepad. Toen ik als jongen hoorde dat hij ‘in Breukelman’ was, en ik daar in de winkel brutaalweg naar vroeg, antwoordde hij: ‘Breukelman heeft mij sleutelbossen in handen gegeven.’ Op tegendraadse wijze heeft hij die sleutels omgedraaid. En dat geldt ook andere eigenzinnige Rotterdammers, zoals Rob Alers en ja, Hilde Burger, die aan persoonsverheerlijking een broertje dood had, en het liefst in een straaljager zou zijn gekropen om het hoofdkwartier te bombarderen. Hilde was na Breukelman de meest masculiene theoloog die ik in levende lijve heb ontmoet. Maar tegelijk met Breukelman, de meest sensitieve.
En hoe zit het dan met mijzelf? Veertig jaar na onze eerste ontmoeting, en bijna 25 jaar na zijn overlijden – vandaag op de 100ste geboortedag van Frans Breukelman. Heb ik ooit iets beters gehoord dan zijn stem, terwijl hij de Schrift uitlegde? Heeft mijn hart ooit meer in brand gestaan dan toen? Die vraag heb ik mezelf door de tijd heen vaak gesteld. Nooit, nee nooit, moest ik bekennen. En ik zeg het ook nu zonder enige terughoudendheid: nooit! Tegelijkertijd wéét ik het al vele jaren niet meer zo precies. De prangende vraag: ‘Is dit uit God, of is dit uit de mensen’, zou ik niet meer met: ‘Het Woord dat van de Heer is uitgegaan’, durven beantwoorden. Maar die onzekerheid laat wonderwel onverlet, dat ik vanuit een wijd ziende kern zomaar teruggevoerd kan worden tot Frans Breukelman en zijn weergaloze exegese van het Bijbelse verhaal. Dat gebeurde bij de aanschouwing van Fra Angelico’s Annunciatie in het San Marco Klooster te Florence. Het overkwam deze biddeloze bij het uitspreken van het kindergebedje ‘Ik ga slapen, ik ben moe/ doe mijn beide oogjes toe/ Here houd ook deze nacht/ over mij getrouw de wacht’, terwijl hij zijn kleinzoon instopte. Het overviel mij op de fiets, met Reve denkend aan de Zusters Immaculata van deze wereld, die dag aan dag verlamde oude mensen wassen, in bed verschonen, eten voeren, en nooit hun naam vermeld zien; terwijl elke ongewassen aap die met een bord dat hij vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert, reeds ’s avonds zijn smoel op de teevee ziet. Maar dat er in de Schrift van een God gesproken wordt, deze Ene te midden van de goden, die onder miljoenen ook en met name déze Zusters Immaculata in ’t oog heeft.
Dat deze dwaze wijsheid te leren valt door de Schrift te spellen, hoorder te worden van het Woord, daarvoor dankt de oudste bediende van boekhandel Donner te Rotterdam, Frans Hendrik Breukelman.
Leo van de Wetering
L. van de Wetering is boekverkoper te Rotterdam sinds 1977. Tussen 1993 en 2005 was hij bestuurslid van de Stichting Breukelman.