Groene theologie

logoIdW

Duurzaamheid, klimaatdoelen, energietransitie, dierenwelzijn: de kranten staan er vol van. Allerlei disciplines worden in het maatschappelijke debat over deze zaken betrokken: van de natuurwetenschappen tot de psychologie en van de politieke wetenschappen tot het bestuursrecht. Een vakgebied dat doorgaans in dit rijtje ontbreekt, is de theologie. In Nederland wordt er nauwelijks onderzoek gedaan naar de relatie tussen theologie en ecologie en een leerstoel op dit terrein ontbreekt ook al. Als gevolg daarvan wordt er op de theologische opleidingen slechts marginaal aandacht aan deze thematiek besteed en zijn pastores ook niet goed in staat om in hun gemeente of in de samenleving hierover mee te praten. Het is goed dat enkele theologen die niet aan een universiteit verbonden zijn, het aandurven om zich te verdiepen in thema’s als duurzaamheid en dierenwelzijn. Vorig jaar publiceerde Koos van Noppen een pamflet en in mei van dit jaar is een lijvig boek van Trees van Montfoort verschenen met als titel ‘Groene theologie’.

Van Montfoort werkte eerder als predikant en journalist en ze heeft tegenwoordig een eigen communicatiebureau. Een aantal jaar geleden begon ze zich te interesseren voor de relatie tussen theologie en ecologie en vatte ze het plan op om een proefschrift te schrijven over dit onderwerp. Dat plan heeft ze later weer laten varen, maar het materiaal dat ze verzameld had, heeft ze nu toch in boekvorm naar buiten gebracht. Deze voorgeschiedenis is goed af te lezen aan de opzet van het boek en de manier waarop het materiaal gepresenteerd wordt. Het boek is eigenlijk een uitgebreide voorstudie. Wat ik na lezing van het boek vooral mis, is een kritische analyse van al het materiaal en een totaalvisie van de auteur zelf. De lezer krijgt nu vooral een uitvoerig overzicht van de thematiek aangeboden. Leesbaar, dat zeker, want daarvoor staat de journalistieke achtergrond van de auteur garant. Maar niet altijd even interessant, omdat we nauwelijks te weten komen wat Van Montfoort zelf van allerlei brandende kwesties vindt en hoe ze denkt uit allerlei (theologische) impasses te kunnen komen.

Na een vrij algemeen gehouden inleiding op de problematiek (hoofdstuk 1) geeft Van Montfoort een overzicht van het Bijbelse materiaal (hoofdstuk 2). Daarbij kiest ze ervoor om een groot aantal Bijbelteksten kort te bespreken. Vergelijkbare overzichten zijn ook elders te vinden, bijvoorbeeld in Richard Bauckhams ‘Bible and Ecology’ (London 2010). Wat in zulke overzichten doorgaans ontbreekt is een goede analyse van de exegetische problemen van de verschillende teksten. En, nog veel belangrijker, een hermeutische en systematisch-theologische analyse van alle vragen die deze teksten oproepen. Ik geef daarvan één voorbeeld: Van Montfoort besteedt precies één bladzijde aan Psalm 8. In die ene bladzijde kan ze natuurlijk niet serieus ingaan op de talloze exegetische problemen die de psalm oproept. Maar ook niet op de vraag wat theologen en gelovigen nú aanmoeten met de uitspraak dat God ‘het werk van Zijn handen aan de mens heeft toevertrouwd en alles aan zijn voeten heeft gelegd: schapen, geiten en al het vee (…)’ (Psalm 8:7-8). De brandende vraag wat een moderne lezer aan moet met een tekst die zo duidelijk het stempel draagt van het antieke wereldbeeld, laat Van Montfoort dus liggen. Omdat zulke vragen bij geen enkele Bijbeltekst diepgaand aan de orde worden gesteld, krijgt het overzicht al snel iets oppervlakkigs.

Vervolgens behandelt Van Montfoort de ‘Nederlandstalige ecotheologie’ (hoofdstuk 3). Ze bespreekt hier onder andere enkele synoderapporten, de encycliek Laudato Si’ en bijvoorbeeld Gijsbert van den Brinks boek over schepping en evolutie ‘En de aarde bracht voort’ (2017). Dit hoofdstuk is wat mij betreft een beetje een vreemde eend in de bijt, omdat de synoderapporten sterk gedateerd zijn; Laudato Si’ geen oorspronkelijk Nederlands werk is; en het boek van Van den Brink slechts zijdelings op ecologische vraagstukken ingaat. Ik begrijp dat Van Montfoort deze literatuur voor haar eigen eerste oriëntatie gebruikt heeft, maar in haar boek voegt het weinig toe.

Veel interessanter is het hoofstuk over ‘Ecofeminisme’ (hoofdstuk 4). Ze bespreekt hier achtereenvolgens: Sallie McFague, Ivone Gebara, Catherine Keller en Elizabeth Theokritoff. Aan alles is te merken dat hier Van Montfoorts hart ligt. Voor veel Nederlandse lezers is het waarschijnlijk de eerste introductie in het werk van vier theologen met wie ze niet eerder kennis hebben gemaakt. Alleen Sallie McFague is wat bekender, omdat haar boek ‘Models of God’ al in 1994 in het Nederlands is vertaald. Nu zijn deze vier theologen niet alleen heel vernieuwend bezig, ze zijn op z’n zachts gezegd ook nogal controversieel. Hun radicale deconstructie van het tradionele godsbeeld leidt in veel gevallen ook tot radicale kritiek op allerlei geloofspraktijken. Ivone Gebara neemt bijvoorbeeld afstand van het traditionele vraaggebed, als een verwerpelijke concessie aan het verouderde, patriarchale godsbeeld waarbij een almachtige vader bepaalt wat goed voor ons is. Door de radicaliteit van deze kritiek dreigt deze theologie de aansluiting te gaan missen met wat ik maar even noem ‘de gewone gelovige’. Op den duur kan deze vorm van theologiseren daardoor verworden tot een tamelijk steriele, academische vorm van theologiseren die niet langer in verbinding staat met de levende geloofstraditie.

Van Montfoort signaleert deze problemen, maar ze had wat mij betreft haar eigen rol als theoloog juist op dit punt meer inhoud kunnen geven. Als je signaleert dat bepaalde theologische concepten (bijvoorbeeld het ‘panentheïsme’ van McFague en Keller) moeilijk in te passen zijn in de levende traditie van de kerk, heb je eigenlijk de plicht om zelf met alternatieven te komen. Zover is Van Montfoort niet gekomen en dat is natuurlijk precies de reden dat haar ‘Groene theologie’ niet als proefschrift maar als ‘proeve’ op de markt is gebracht. Misschien had de uitgever daarom aan de hoofdtitel beter een ondertitel kunnen toevoegen, bijvoorbeeld ‘Een verkennning’ of ‘Een kennismaking’. En wat mij betreft zou een jongere theoloog verder moeten gaan, waar Van Montfoort gestopt is. Want een scherpe analyse en kritische doordenking van de concepten van het ‘ecofeminisme’ kan de theologie en de kerk in de 21e eeuw alleen maar verder helpen.

Wat ik in het korte slothoofdstuk mis, is een vertaling van alle ingewikkelde theologische discussies naar de handelingspraktijk. Tussen de esotherische beschouwingen over onder andere het ‘apofatisch panentheïsme’ en de vraag of mijn kerk zonnepanelen op het dak moet leggen of niet, ligt nog een hele weg. Lezers die het boek van Van Montfoort aanschaffen, moeten zich realiseren dat ze het laatste stukje van de weg vooral zelf moeten ontdekken.

Jacques Schenderling

Naar aanleiding van:

Trees van Montfoort, Groene theologie, Middelburg: Skandalon 2019, 320 pp., EUR 27,50.

Dr. J. Schenderling promoveerde in 1999 op het proefschrift ‘Mens en dier in theologisch perspectief’. Hij is gemeentepredikant en publiceert regelmatig over ethische onderwerpen.

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 48. 1 juni 2019