Godsdienst in ‘A secular Age’

logoIdW

 

In 2007 verscheen A Secular Age van de Canadese professor in de filosofie Charles Taylor, winnaar van de Templeton Prize in datzelfde jaar. Het boek kreeg veel lof toegezwaaid, o.a. van gezaghebbende auteurs als Alisdair MacIntyre en Robert N. Bellah, en er is veel over geschreven. Genoeg reden om er in dit blad ruim tien jaar later weer aandacht aan te geven. A Secular Age is een indrukwekkende en originele beschrijving van de veranderde beleving en invloed van de godsdienst in onze westerse cultuur in de laatste vijfhonderd jaar.

Een nieuw verhaal
Taylor beschrijft de secularisatie als een verschuiving van een cultuur in het jaar 1500 waarin het bijna niet mogelijk is om niet in God te geloven naar een samenleving in het jaar 2000 waarin geloof in God of het transcendente voor veel mensen aan betekenis verloren heeft. Het is een van de mogelijke alternatieven geworden, en voor veel westerlingen onnodig om de volheid van het leven te vinden. Taylor onderscheidt dit perspectief van twee andere, meer gebruikelijke opvattingen van secularisatie. De eerste geeft voornamelijk aandacht aan het autonome karakter van de sociale sfeer, waarin verwijzingen naar godsdienst in bijvoorbeeld economische of ethische discussies geen rol meer spelen. De tweede opvatting richt zich op het verdwijnen van het geloof in God en vooral van godsdienstige praktijken, zoals kerkgang. Taylors vraag is: waar zijn deze verschijnselen aan toe te schrijven? Hij wil het hebben over ‘the conditions of belief’ (p.3), de context van verstaan waarin onze morele, spirituele en religieuze ervaring en zoektocht plaatsvinden. Hij gelooft niet in de gebruikelijke opvatting dat de secularisatie een direct gevolg is van de opkomst van de moderne wetenschap.

Taylor verschilt daarin bijvoorbeeld van de bij de lezers van dit blad welbekende dr. H.W. de Knijff, die zich diepgaand beziggehouden heeft met de verhouding van geloof en wetenschap. In zijn zeer doordachte boek Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging. Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof (2013) erkent De Knijff dat er veel te zeggen is voor Taylors gezichtspunt aangaande het verdwijnen van de betrekking op het transcendente, maar hij vindt toch dat de rol van de wetenschappen en het daardoor veranderde wereldbeeld ingrijpender zijn dan Taylor waar wil hebben (p. 152-154). De befaamde in 2016 overleden Amerikaanse godsdienstwetenschapper Huston Smith deelt dr. De Knijffs opvatting en ook hij schrijft het verlies van de transcendente en religieuze dimensie vooral toe aan het moderne wetenschappelijke wereldbeeld. De westerse mens is gevangen in een tunnelvisie (Huston Smith, Why Religion Matters. The Fate of the Human Spirit in an Age of Disbelief (2001), p. XIIIf, 12, 33). Dr. Smith gelooft dat het van levensbelang is voor mens en cultuur om een wereldbeeld te hebben waarin de mens op God georiënteerd is. Taylor is het daar weliswaar mee eens, maar ziet een wijdere context voor het ontbreken van dat wereldbeeld in de (post)moderne cultuur. Om dat te laten zien, verhaalt hij in meer dan zevenhonderd pagina’s hoe het naïeve denkkader van verstaan in de laatste vijfhonderd jaar geleidelijk aan is getransformeerd tot een reflectief denkkader. Mensen zijn niet meer vanzelfsprekend godsdienstig, maar maken een keuze tussen geloof en ongeloof, met ongeloof als een algemeen aanvaarde optie (p. 14). Taylors boek gaat over de ‘disenchantment’ (een term ontleend aan Max Weber) van onze wereld en hoe het daartoe gekomen is.

Godsdienst en transcendentie
In onze ‘secular age’, zegt Taylor, vinden veel mensen de volheid van het leven zonder referentie aan wat buiten onze menselijke en natuurlijke sfeer ligt: God, een uiteindelijke realiteit, of het transcendente. Deze openheid voor het transcendente is voor Taylor het wezenlijke van de godsdienst, en was min of meer vanzelfsprekend in het verleden, maar is nu een van de vele, vaak betwijfelde mogelijkheden geworden. In Taylors visie komen christenen tot de volle ontplooiing van het leven (Taylor gebruikt de term ‘human flourishing’), in een breuk met het natuurlijke streven naar zelfontplooiing. Vanuit het geloof in God, het transcendente, floreert het leven van de christen door de van God gegeven spirituele ervaring en morele waarden. Daartegenover is in de ‘secular age’ de humanistische mens die zichzelf genoeg is een algemeen aanvaarde levenswijze geworden is (p. 17-20).

Dat begon met de Verlichting in theïsme en deïsme, maar daarin was God nog volop present. Een voorbeeld is Kants ethiek, die rationeel is, maar christelijk (vgl. Terry Eagleton, Culture and the death of God, 2014, p. 4f, 8f, 12f). De redelijke godsdienst was voor de geletterden, die de meer primitieve vormen van religie nodig achtten voor de gewone burgers. Met de groeiende autonomie van de mens kwam er steeds minder plaats voor God, maar de traditionele christelijke waarden bleven van invloed. In de postmoderne tijd, zegt Eagleton, werd God de afwezige: het transcendente wordt niet gemist, en maakt plaats voor een immanent georiënteerde spiritualiteit. Miskotte sprak in navolging van Alfred Weber van de vierde mens: de mens die niet meer in God gelooft en zich vrij voelt van goddelijke waarden (K. H. Miskotte, Wenn die Gotter schweigen. Von Sinn des Alten Testaments, 1966, S. 11). Maar er is een groot verschil tussen West-Europa en de Verenigde Staten, waar deze postmoderne ontwikkeling ook plaats vindt, maar veel minder invloed heeft. Dat is het gevolg van het feit dat in de laatste vijftig jaar een conservatief en fundamentalistisch volksdeel op een agressieve manier bezig is om de Amerikaanse samenleving en cultuur te beïnvloeden en domineren, met name wat betreft morele zaken als abortus en homoseksualiteit. Het heeft daar een nieuwe kans voor gekregen met de verkiezing van president Donald Trump, een weinig godsdienstig man, die vooral in het zadel geholpen werd door dit volksdeel van conservatieve blanke christenen, met name protestantse evangelicals, maar ook veel rooms-katholieken, inspelend op nationalisme, racisme, en de vrees voor het eind van ‘white America’.

Van deïsme tot humanisme
Het is onmogelijk om in dit artikel op enigerlei wijze recht te doen aan Taylors rijkgeschakeerd verhaal (‘the story I want to tell’: het boek is verhalend geschreven, p. 25). Ik zal mij beperken tot de beschrijving van de grote invloed die het providentiële deïsme in de achttiende eeuw had op de ontwikkeling van een immanent denkkader (Taylor, p. 221). Het deïsme zag de mens tot volle ontplooiing komen door werklust, ijver, en redelijkheid als door God bedoeld. Tegelijk sluit dit tot op zekere hoogte aan bij de (her)waardering van het gewone leven in de Reformatie, ondermeer in afwijzing van het celibaat. Maar het nieuwe van het deïsme is dat het deze zelfontplooiing van de mens volledig definieert in termen van het leven hier en nu. Daar liggen volgens Taylor de wortels van het ontstaan van een exclusief humanisme dat zich richt op deze wereld en dat geen behoefte heeft aan een transcendente werkelijkheid. Opmerkelijk is hoezeer dit humanisme zich richt op christelijke waarden als welwillendheid en universele gerechtigheid. De mens wordt beschouwd als goed en altruïstisch, zonder verwijzing naar een hogere werkelijkheid maar wel beïnvloed door het christendom. Kant is typerend voor deze ontwikkeling van een ‘immanent frame’, waarbij de zedelijke wetten en de welwillendheid hun bronnen hebben in de mens zelf (Taylor, p. 245, 251, 257f).

God is niet meer de almacht die het al regeert, maar de architect die de wetten en codes in de natuur en de mens heeft gelegd. Taylor wijst erop hoe het humanistische en seculiere denken vaak meer universeel en inclusief was dan het christendom van die tijd. Het providentiële deïsme maakte de intermenselijke solidariteit universeel (p. 608f). Het doel van de ‘Modern Moral Order’ (p. 159ff) is: universele rechten en welvaart van de mensheid, en de mens neemt daartoe het leven in eigen hand. God verdwijnt uit het openbare leven, en godsdienst wordt een privézaak (Eagleton, p. 186ff; vlg. ook De Knijff, p. 23). Maar de Engelse auteur A.N. Wilson herinnert ons eraan in zijn boeiende boek God’s Funeral. A Biography of Faith and Doubt in Western Civilization (1999) dat dit anders ligt in West-Europa dan in de Verenigde Staten. Ondanks de formele scheiding van kerk en staat blijft het voornamelijk protestantse christendom van de blanke bevolking de nationale religie voor de Amerikanen. De politiek en de dollar kunnen het niet doen zonder ‘God bless America’ (p. xff). Zoals al gezegd, met de verkiezing van Donald Trump als president krijgt de fundamentalistische ‘religious right’ een nieuwe kans om de moderne morele orde te bestrijden. Maar deze strijd verbleekt bij het niets ontziend geweld en terrorisme waarmee de fundamentalistische islamitische beweging in de laatste decennia zich heeft gekeerd tegen de morele orde van de westerse wereld. Eagleton ziet in dit opzicht secularisme en fundamentalisme als de uitlopers van een religieloos kapitalisme (p. 198). Om dit tij te keren zullen zowel de religies als de samenlevingen nieuwe transformaties moeten ondergaan, en de huidige politieke ontwikkelingen lijken daar alsnog niet aan bij te dragen.

Willem van de Kamp
Drs W. van de Kamp is theoloog en therapeut in Californië

 

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 5. 28 april 2018)