Gods revolutie: is het werkelijk?

logoIdW

Over Borgmans probleem met Barth en Williams als mogelijke oplossing

Durft Barth werkelijk God in de werkelijkheid te denken? Nee, zei Erik Borgman bij de Barth-Tagung afgelopen maart. Daar schrikt Barth voor terug. Het ging over Barths beroemde Tambacher Rede over ‘de christen in de maatschappij’. Barth wijst dan van ons christenen met onze goede maatschappelijke bedoelingen af, en wijst op Jezus Christus. Het moet over hem gaan en over God. Barth werkt dat uit met de leer van de drie rijken, waaronder het regnum naturae. Maar dat komt niet uit de verf. Christus komt niet werkelijk in de maatschappij, hij blijft opmerkelijk genoeg eigenlijk toch bij de gelovige steken. Aldus Borgman in een spannend referaat. Ik probeer daarbij aan te knopen en met behulp van een heel andere theoloog een stap verder te komen, zonder Barth achter te laten.

Borgman over Barth
Barth achterlaten wil ook Borgman niet. Hij voelt zich verwant met de Barth van Tambach. Want Barth gaat sprekend tot religieus- en christelijk-socialistisch publiek radicaal in tegen alle activisme en politieke programma’s, alle inzet voor de revolutie. Dat zijn allemaal onze zaken, onze wil. Het moet om God gaan, om Zijn revolutie. Die revolutie gaat aan alle menselijke revoluties vooraf (dat is ook de titel van Borgmans referaat), en gaat ze te boven. Dat gebeurt van Godswege. Dat is er, dat is gaande – maar die revolutie Gods in haar concrete realiteitskarakter denken, dat lukt Barth dus niet. Barth loopt volgens Borgman vast in een moderne manier van denken. Die is subjectivistisch en verwant aan het nominalisme, dat met het opkomen van de moderne tijd verbonden is. Kort door de bocht gezegd: Barth denkt niet rechtstreeks over God in de werkelijkheid, maar alleen via het geloof van het subject. De gelovige neemt het als zodanig waar. Bij Barth lijkt het – om het met een eigen beeld te zeggen – in de bril te zitten waarmee we kijken. Hij zegt niet: het is gewoon wat we zien. Zo Borgman over de Barth van Tambach (hij laat buiten beschouwing of dat bij de latere Barth anders ligt, en ik daarom ook).

Thomas en Williams
Borgman wees voor een beter theologisch alternatief op Thomas van Aquino. Maar laten we dan Barth toch achter ons, gaan we achter hem terug? Mogelijk kan het recente, magistrale boek Christ the Heart of Creation (London 2018) van Rowan Williams hierbij verder helpen. Williams zou een verbindende figuur kunnen zijn. Hij sluit aan bij Thomas, maar er zijn duidelijk ook raakpunten met Barth in het sterk christocentrische, trinitarische en kerk-gerichte denken, en in de nadruk op het anders-zijn van God. Ook bij Williams is Jezus Christus de sleutel voor de theologie, de godsleer en de scheppingstheologie. Want in Jezus Christus geschiedt de openbaring bij uitstek. Met Barth deelt Williams nog meer: recht willen doen aan de aardse werkelijkheid, met een radicaal, kritisch en solidair sociaal-politiek engagement. Hij bespreekt Barth ook kort expliciet, om uitgebreider in te gaan op Bonhoeffer. Een groot verschil met Barth is de methode: Williams’ boek heeft een sterk analytische, scholastieke denktrant. Maar Borgman wees erop dat daar nu juist de schoen wrong bij Barth; die valt namelijk uiteindelijk terug op een nominalistische metafysica.

Metafysica: eindig en oneindig
Williams stelt dat christologie onherroepelijk metafysische vragen stelt, namelijk hoe een eindig wezen in relatie kan staan tot een oneindig wezen. Bij Jezus is die relatie uiteraard wel heel specifiek, maar ze staat niet los van de werkelijkheid als geheel. Integendeel, ze onthult juist de logica van het geschapen-zijn, dat namelijk ook de relatie is van het eindige met het oneindige: het eindige ontstaat en wordt in stand gehouden door het oneindige. Dit is abstracte taal, en daar staat Williams’ boek vol mee. Maar het is bij Williams een abstractie die veel verheldert – mogelijk ook Borgmans probleem met Barths theologie. Ze biedt namelijk een denkvorm om God concreet in de werkelijkheid te denken die open lijkt voor de wezenlijk barthiaanse theologische dialectiek en alteriteit. Williams’ metafysische denken legt God niet vast in de werkelijkheid-zoals-wij-die-kennen. Hij blijft de levende, andere, sprekende God.

Het komt erop aan om eindig en oneindig in hun goede onderlinge verhouding te denken. Williams baseert zich vooral op het werk van de Anglicaanse godsdienstfilosoof Austin Farrar. Waar het misgaat in de theologie volgens Williams, daar plaatst men oneindig en eindig, God en mens, op hetzelfde niveau. Ook in de christologie en in incarnatie-denken kan God zo in de geschapen werkelijkheid getrokken worden, dat Hij ‘gewoon’ één van de actoren in het eindige spel wordt. Uiteraard wel een actor met buitengewone mogelijkheden, maar dat is meer een kwantitatief dan een kwalitatief verschil. Het eerste, meest zichtbare probleem hiervan is dat dit tekort doet aan Gods anders-zijn. God is toch niet alleen maar meer dan menselijk? Het tweede, meer verhulde probleem is een gebrek aan waardering en respect voor de geschapen werkelijkheid. Want dat wordt pas wat als je er met Gods superkrachten in gaat.

De twee-naturenleer als theologische sleutel
De traditionele orthodoxe christologie van twee naturen – goddelijk en menselijk – die een eenheid vormen heeft juist die beide problemen zoeken te vermijden. Het komt aan op de goede balans, de juiste mate van complexiteit hierin. De niet-orthodoxe denkwijzen zijn onevenwichtig en onvoldoende complex: ze slaan door naar de kant van de tweeheid (God enkel schijnbaar in een lichaam) of de eenheid (een gemengde godmenselijke natuur). Die ‘theoretische’ misstappen in de christologie zetten de hele theologie op een dwaalspoor. Het wordt namelijk onmogelijk het geheim van het evangelie te vatten, dat God de mens ontmoeten kan, deze kan raken en met haar een verbond aangaan, hem en haar kan verlossen, en dat de mens daarin tot haar recht komt. Ofwel God en mens kunnen elkaar niet werkelijk bereiken, en dus kan God de mens en de wereld niet verlossen; het blijven uiteindelijk gescheiden werkelijkheden. Ofwel de werkelijkheid wordt geforceerd en overweldigd op zo’n manier, dat er niets van overblijft, zonder continuïteit.

Wat er in Jezus Christus gebeurt, is met Williams’ boektitel ‘het hart van de schepping’: het werkelijk samenkomen en samengaan van Schepper en geschapen werkelijkheid. Daar is het in de schepping om begonnen. Jezus Christus is dus geen op zichzelf staand incident, maar een werkelijkheid waar wij ook deel aan kunnen krijgen. En die werkelijkheid is de ware werkelijkheid. In Jezus blijkt de waarheid omtrent de werkelijkheid en de christologie wordt een sleutel, een loper om allerlei theologische deuren te ontsluiten.

Misschien toch niet ‘senkrecht von oben’?
Williams’ boek is buitengewoon rijk, maar ook zeer complex en technisch. Het voert te ver om er uitgebreid op in te gaan – als ik dat al zou kunnen, want ik betwijfel of ik het allemaal doorgrond. Het roept ook vragen op en bevreemding, waar ik later nog eens op terug hoop te komen. Hier beperk ik mij tot het probleem dat Borgman bij Barth aanwees, en werk de hulp die Williams zou kunnen bieden nog iets verder uit. Hoe kunnen we de oneindige God denken als zich openbarend en zich manifesterend in de werkelijkheid?

Vaak wordt dat voorgesteld als een interventie, een inbreuk van buitenaf. In Barths klassieke bewoording: ‘senkrecht von oben’. Het beeld is: een verticale inslag. Dat lijkt dan wel te betekenen dat er ook werkelijk iets vreemds en nieuws van buiten (of van boven) wordt ingebracht. Het continentale denken zet dat vaak scherp aan en verwoordt het in termen van crisis en een wezenlijk totaliter aliter. Zulke scherpe dialectiek roept de geesten van Plato en Marcion op. Williams wil niets afdoen van het vreemde en andere, maar vreest bij dit ‘verticalisme’, als ik het goed begrijp, dat het spreken van schepping zijn zin verliest – en daarmee het spreken van God (die namelijk schepper is). Want menen we zo dan toch uiteindelijk niet het oneindige te pakken te hebben? Wordt het niet toch een ding onder de andere dingen, een subject onder de andere subjecten?

De klassieke christologie met haar twee naturen suggereert volgens Williams dat we veel meer moeten denken in een samengaan en samenwerken van het oneindige, het boven, het verticale enerzijds en het eindige, het gegevene anderzijds. Dat wil zeggen: alles wat gebeurt heeft altijd eindige oorzaken. Het oneindige manifesteert zich dan in nieuwe configuraties van eindige gegevenheden. Die kunnen we als radicaal nieuw en vreemd ervaren, maar tegelijkertijd als een onthulling van hoe het eindige bedoeld is. Het is erop aangelegd. En het werkt vaak al zo! Daar komen de gelijkenissen om de hoek waar Barth ook naar wijst, maar die bij hem toch eerder incidentele, verspreide verwijzingen naar Gods bedoeling blijven dan wezenlijke, zij het ook beperkte en fragmentarische belichamingen daarvan.

Er blijven vragen over. Hoe werkt dat nu met die configuraties? Staan die eindige gegevenheden onder oneindige invloed en hoe dan? Kan dit theologische, metafysische denken inderdaad recht doen aan de crisis, aan het radicaal vreemde van God en zijn Woord? Bij Williams kom je soms wel heel harmonische passages tegen over de participatie van de geschapen werkelijkheid in het zichzelf-gevende gebeuren van de drie-ene God. Maar dat zijn dan vragen die we na Williams’ boek toch wel op een soort ‘next level’ kunnen bespreken, in een hernieuwde ontmoeting van Angelsaksische en continentale theologie.

Coen Constandse

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 11. 9 november 2019