God en de moraal

logoIdW

Op 7 september jl. werd het nieuwe boek van Rochus Zuurmond God en de moraal gepresenteerd in Bennekom. Met dit boek completeert Zuurmond zijn drieluik waarvan eerder al Niet te geloven (2010), over het credo, en In hemelsnaam (2012), over het Onze Vader, verschenen. Van de twee laatstgenoemde boeken zijn de hoofdstukken vooraf in In de Waagschaal gepubliceerd. Met dit nieuwe boek is dat niet gebeurd – des te meer reden om nu alsnog in dit nummer een voorproefje van het boek te geven. Bij de presentatie hield Rochus Zuurmond een inleiding die kan gelden als hoofdsom van wat de schrijver op het oog heeft als hij spreekt over het bijbelse gebod.

(1) Moralisme

Ik verzet mij – met argumenten – tegen alle vormen van moralisme, niet alleen in de kerk, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in de politiek. Moralisme is: abstracte gedragsregels voor tijdloos en universeel toepasbaar houden. Zulke morele oordelen profiteren in de samenleving van een zekere feel-good-factor. Maar ze zijn mijns inziens theologisch noch filosofisch te verdedigen.

Moralisme functioneert in de samenleving als rookgordijn. Het ontneemt ons het zicht op de werkelijke problemen. Het werkelijke morele probleem is namelijk niet ‘mag dat?’ of ‘mag dat niet?’, maar: waar ligt de macht om goed te doen of kwaad? En waar ligt het ultieme gezag? En hoe wordt door ons daarmee omgegaan? In de oudheid, inclusief de bijbel, is dat de godsvraag.

 (2) Goden

Goden zijn in het Oude en Nieuwe Testament reële machten in natuur en samenleving. Wij benoemen ze meestal met abstracties zoals ‘de economie’, ‘marktwerking’, ‘het kapitaal’, ‘de mode’, ‘liefde’, ‘haat’, ‘geweld’, ‘seksualiteit’, en dergelijke. In de Hellenistische wereld zijn dat goddelijke wezens, dat wil zeggen: wezens die onherroepelijke macht hebben om bepaalde dingen te doen. Daar leg je je dus als mens bij neer. Paulus noemt er een paar, naast ‘goden’: ‘tronen’, heerschappijen, overheden, krachten, heren. Een heel Pantheon dus.

‘Monotheïsme’ zoals wij dat kennen, komt dan ook niet uit de bijbel. In de bijbel gaat het niet om kwantiteit, maar om kwaliteit. Daar is de vraag: welke god zullen wij dienen en welke dus niet? Deze God haalt ons over Hem te dienen (Luther zegt: ‘lokt ons’). Dan zijn de overige machten zijn knechtjes (zie Psalm 82), maar geen ‘goden’.

(3) Bestaan de goden?

De oudheid gaat er van uit dat alle beweging wordt veroorzaakt door een beweger. De goden zijn zulke fundamentele bewegers. Of ze bestaan is in de antieke wereld geen probleem. Uiteraard ‘bestaan’ ze; je ziet ze iedere dag aan het werk.

Atheïsme is in de oudheid geen puur filosofisch, maar eerder een maatschappelijk begrip. Het is veel praktischer: bijvoorbeeld de weigering mee te doen aan gemeenschappelijke religieuze rituelen. Ik heb daarom mijn vragen bij veel modern ‘atheïsme’. Wat is dan voor een zelfverklaarde atheïst het ultieme gezag? De gebruikelijke antwoorden overtuigen mij niet. Atheïsme als verzet tegen een aantal waanvoorstellingen begrijp ik, déél ik zelfs. Maar als programma lijkt ‘atheïsme’ mij escapisme. Je kunt de vraag naar de ultieme macht niet uit de weg gaan.

(4) JHWH/Christus

 De bijbelse God (JHWH) staat óók voor een reële macht in de samenleving, een macht die wordt gekenmerkt door ’ahaba / Agapè. Dat woord wordt meestal vertaald met ‘liefde’; het duidt in de bijbel op wat wij ‘solidariteit’ zouden noemen. Geen mooi ‘idee’ dus, maar een bestaande praktijk. In de chaos van deze wereld die praktijken te zoeken, en je daarbij aan te sluiten, dat is de hele ‘bijbelse ethiek’. Of die praktijk ‘christelijk’ heet doet niet ter zake. Het gaat over wat feitelijk gebeurt, niet over het etiket dat wij daarop plakken.

(5) Ethiek

Ik laat zien dat in de bijbelse literatuur morele gedragingen primair worden gezien als gedrag van collectiva (gemeente, volk, stam, familie en dergelijke). Het ‘individu’ is representant van een gemeenschap (‘bubbel’) en de gemeenschap is meer dan de optelsom van de ‘individuen’. Natuurlijk heeft ieder mens een eigen verantwoordelijkheid, maar het is altijd verantwoordelijkheid binnen de groep waartoe hij behoort. Je kunt echter de verantwoordelijkheid van de groep niet afwentelen op dat individu. Dat is een veel te zware last voor het individu en laat degenen die verantwoordelijk zijn voor de groep buiten schot.

(6) Jeruzalem en Athene: Prediker en Epicurus

In theologische kringen bestaat de neiging ‘Athene’ (de antiek Griekse cultuur) en Jeruzalem (de bijbel) tegenover elkaar te stellen. Er zijn inderdaad kenmerkende verschillen (bijvoorbeeld over de al of niet ‘vrije wil’), maar – in de analyse van de teksten – soms ook frappante overeenkomsten. Dat wordt uitgewerkt in een vrij lang essay, aan het eind van het boekje. In dat essay vergelijk ik het bijbelboek Prediker met het werk van zijn Griekse tijdgenoot, de filosoof Epicurus. Er zijn opvallende overeenkomsten. Maar juist tegen de achtergrond van de overeenkomst kan het verschil duidelijker worden. De bijbelse geschriften (in elk geval een fors deel van het Oude Testament en heel het Nieuwe Testament) zou ik dus willen zien als significant onderdeel van de Grieks-Hellenistische literatuur.

(7) Kant

Een veel kleiner essay gaat over de Duitse filosoof Immanuël Kant, in het bijzonder over zijn ‘godsbewijs’, dat van alles te maken heeft met zijn ethiek. God is in Kants ‘ethiek’ een noodzakelijke vooronderstelling (‘postulaat’) van ons morele besef.

Wat mij bij Kant altijd heeft aangesproken is de manier waarop hij de vraag naar de waarheid beantwoordt. Namelijk door zich af te vragen wat de vooronderstellingen zijn van die vraag. Wat ligt er al wanneer wij beginnen na te denken? Houden we daar rekening mee? En hoe doen we dat? Bij Kant ligt het a priori van onze kennis heel terecht op het terrein van de formele logica. Ik zou het willen aanvullen door ook naar onze taal te kijken. Hoe bepaalt de taal die ons wordt aangereikt onze oordelen? Concreet: hoe bepaalt de krant die je leest en het TV journaal dat je ziet ons oordeel over dingen waar we eigenlijk niets van weten?

(8) Geboden

Geboden zijn in de bijbel toezeggingen: als deze God jullie god is dan zal het zo en zo gaan. Dus niet een kinderachtig ‘dit of dat mag niet’! In de Griekse vertalingen van het Oude Testament en in het Nieuwe Testament staan verboden terecht in de toekomende tijd. ‘Gij zult niet doden’, ‘gij zult niet echtbreken’ etc. zijn (wat blijkbaar weinig mensen zich realiseren) ook in onze gangbare vertalingen toekomende tijden! Daarvan gaat zeker een sterk moreel appèl uit, maar het is niet het belerend opgeheven vingertje dat ik in kerk en media voortdurend tegenkom.

(9) Decaloog

In een korte bespreking van de zogenaamde Tien Geboden wordt duidelijk dat directe toepasbaarheid daarvan onmogelijk is. Je overschrijft in feite de Hebreeuwse en Griekse teksten met termen en begrippen van onze cultuur. Wie zoekt naar morele equivalenten, moet oppassen de teksten al verklarend niet weg te verklaren. Een voorbeeld van dat laatste. De NBV vertaalt het gebod over de sabbat met ‘dan mag u niet werken’…  Zo’n ‘vertaling’ bevestigt alleen maar domme vooroordelen!

(10) Het grote gebod

Een heel hoofdstuk is gewijd aan het dubbele gebod van de liefde: ‘Gij zult de HEER uw God liefhebben .. en uw naaste als uzelf.’ Sommigen leggen het tweede deel uit als een gebod voor zelfliefde. Als je jezelf niet liefhebt kun je ook anderen niet liefhebben, is de redenering. Daar ben ik het radicaal mee oneens. Het is een uiting van extreem doorgeschoten individualisme. Je kunt nooit over jezelf praten alsof je alleen op de wereld bent. Je bent wie je bent altijd te midden van anderen. Als je naaste ontbreekt dan ontbreekt er iets aan jou.

Zoals gezegd komt de nadruk op het praktische gebruik van het woord naastenliefde (agapè) te liggen. Het gaat altijd over iets dat concreet tussen mensen gebeurt; nooit alleen maar over een emotie. Het zijn concrete daden van solidariteit waarmee mensen voor elkaar instaan en elkaar helpen.

Ik verdedig in mijn boekje (met argumenten) ook een andere en m.i. betere vertaling van het ‘grote gebod’. De tekst is een citaat uit het Oude Testament. Buber vertaalt geheel correct: ‘Heb uw naaste lief, hij is als jij’ (In het Duits: ‘dir gleich’).  ‘Als jij’,  ‘als uzelf’,  slaat dus niet op het liefhebben, maar op de naaste. Ook hij is een door deze God bemind mensenkind.

Over de duistere kant van zelfliefde een prachtig citaat gelezen bij Plato, Nomoi V, 731v:

Van alle slechte menselijke eigenschappen is er één die bij velen in hun zielen is ingeplant en waarvoor iedereen wel een excuus heeft, maar waar niemand wat aan doet. Het is de mening dat ieder mens van nature houdt van zichzelf en dat dit ook zo hoort.

In werkelijkheid is een overmaat aan zelfliefde juist voor iedereen de oorzaak van veel misstappen (hamartia). Een minnaar is blind voor wat zijn beminde doet. Zo kan iemand die van zichzelf houdt, niet goed beoordelen wat rechtvaardig is en goed, of wat kwaad is. Hij gaat er altijd van uit dat hij zelf belangrijker is dan de waarheid.’ (cursivering van mij, RZ). Tot zo ver Plato.

Hoe je die ‘waarheid’ definieert, daarover kunnen wij anders denken dan Plato. Maar de vraag naar de waarheid, zowel in particuliere relaties als in de politiek, en dat vraagteken achter het besef dat wij, min of meer per definitie, aan de goede kant staan, lijkt mij nog steeds uiterst actueel.

Rochus Zuurmond

Prof. Dr. R. Zuurmond is emeritus hoogleraar Bijbelse Theologie (UvA)

Rochus Zuurmond, God en de moraal. Een andere kijk op bijbelse ethiek. Skandalon, Vught: 2018

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 11. 3 november 2018)