Glas in lood en ontkerkelijking

logoIdW

Rituele momenten

De Vereniging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen (VBMK) bracht een themanummer van hun blad Novus uit over glas-in-loodramen. [i]  Udo Doedens droeg bij met een artikel over de glazen van de Goudse Sint Jan, een verhaal van theologisch debat, geschiedenis en verkondiging. Alfred Bronswijk schreef over de middeleeuwse lichtmetafysica en de gebrandschilderde ramen die de kathedraal tot een lantaarn van God maakten. Kunsthistoricus Peter van Dael noemt in zijn artikel de lichtinstallatie van kunstenaar Giorgio Andreotta Calò in de Oude Kerk van Amsterdam (2018). Het binnenkomende licht werd met behulp van op de ramen geplakt folie rood gekleurd. ‘De warmte van het ‘katholieke’ rood, dat onder andere in de kerkschilderijen van Caravaggio wordt aangetroffen, contrasteert met de koele calvinistische leegte die de Oude Kerk sinds de Beeldenstorm en de Alteratie karakteriseert’, meent Van Dael.

Intussen lezen wij in de krant ook over het ‘katholieke rood’, maar dan als kleur van de bankrekening van parochies. Het aantal kerkgangers en betalende lidmaten daalt. En er is gebrek aan priesters van eigen bodem; ze worden al vanuit India ingevlogen. Maar veel dappere en vasthoudende parochianen geven niet om cijfers en statistieken van afnemende deelname. De behoefte aan ‘kerk’ zal blijven, vooral bij de rituele momenten van geboorte, huwelijk en dood. We denken aan Gerardus van der Leeuws Sacramentstheologie (1949), waarin hij het heeft over de ‘wereld der verschijnselen’, waarin dat soort momenten opkomen. Maar die momenten worden bij hem wel onder en vanuit het oordeel van de Openbaring ingekleurd.

Regio’s

Naast momenten, de tijdsdimensie, is er ook de ruimtelijke dimensie: regio’s. Als wij, ook al in de krant, lezen dat Limburg en Rooms-katholicisme nog innig verbonden zijn en de grenzen van het bisdom zelfs samenvallen met die van de provincie, komt het idee van een streekgebonden religie op. Overal in het Limburgse land staan nog kapelletjes en kruisbeelden, het geloof zit in de Limburgse genen.

De Nederlandse Hervormde Kerk had vroeger een sociologisch instituut. Dat bracht door sociografische studies de typische Sitz im Leben van de bevolking in beeld. Uitgangspunt was, dat er regionale verschillen waren; een predikant moest de specifieke cultuur van een regio kennen voor de uitoefening van zijn ambt. Er verschenen handboeken pastorale sociologie en er werden reliografische studies verricht. In Balans van Nederland (1945) sprak Van der Leeuw over cultuur-historische lagen die zich geografisch uitstrekten over Nederland. De heidense laag was de ondergrond, daaroverheen kwam de katholieke laag van bekering en daar overheen de hervormde, roomse, humanistische en nihilistische laag. Niet altijd alle lagen waren geografisch even ver gekomen. Had de laag van het christendom wel alle delen van Nederland bereikt?

Bewustzijnsmodel

Een priester van ver invliegen om hier zijn ambt uit te oefenen, veronderstelt dat de geloofspraktijk universeel is. Kan hij overal aan de slag? Nederland, en regio’s binnen Nederland, zijn kleurrijke fragmenten binnen dat universele. Een cultureel landschap als een veelkleurig glas-in-loodraam. Filosoof Mihnea D. I. Capraru[ii] introduceert zo’n raam als een bewustzijnsmodel. Het licht kan schijnen door een blanco glas; objecten in een ruimte houden dan hun eigen kleur. Het licht kan schijnen door een gekleurd glas, en de objecten nemen de kleur aan van dat glas, zoals dat ‘katholieke rood’ in de Oude Kerk in Amsterdam. Maar als het licht door een veelkleurig glas-in-loodraam schijnt, ontstaat een rijke schakering van kleurrijke objecten. De kleur is geen fysieke eigenschap van die objecten (= externalisme), aldus Capraru, ook zijn het geen mentale eigenschappen die de waarnemer aan die objecten toekent (= internalisme). De kleurrijke eigenschappen komen voort uit licht en een bemiddelend medium tezamen. In de middeleeuwen werd dat vertaald naar de lichtmetafysica, een synthese van theologie, natuurwetenschap en geometrie, later zelfs uitgewerkt naar de techniek van het ruimtelijk perspectief om de gebouwde omgeving naar goddelijke maatstaven waar te nemen en te ontwerpen. Het waren de beeldenstormers die objecten afbraken, omdat ze niet konden geloven dat die objecten van zichzelf sacrale eigenschappen bezaten. Ook wilden ze die er niet zelf aan toekennen: er was iets tussen internalisme en externalisme. Er moest zoiets als glas in lood zijn dat bemiddelde tussen licht, subject en object.

Musealisering

Reliografie was een vorm van sociografie. Maar het sociologisch instituut van de NH kerk deed ook aan sociologische studies, die zich richten op algemene samenlevingspatronen, niet op specifieke regio’s. Na de oorlog was dat vooral de invloed van industrialisatie en verstedelijking op het kerkelijk leven. De stad was wezenlijk iets anders dan het dorp. In Het karakter der plattelandssamenleving van W.J. van den Berg (1949) lezen wij, dat de plattelanders vonden dat de dominee, ambtenaar en onderwijzer maar luxe leventjes leidden. Zij verrichtten geen zware lichamelijke arbeid, zoals de andere dorpelingen, dus ´die luu hebt ’t makkelijk, die hoeft niet te werken’.

Maar in de opkomende stad moest dominee aan de slag. Hoe? Bekend is de studie De kerk in stedelijk perspectief (1965) over het Botlekgebied. Voor de dominee zou het moeilijk zijn om kerkelijke avondactiviteiten te organiseren, omdat vele mannen ’s avonds bij Shell in ploegendienst aan de bak moesten. Gelukkig waren de nieuwbouwwoningen gehorig, zodat de echtgenotes in alle eenzaamheid toch wat gezelligheid van de buren konden ervaren. De kerkelijke sociologisch-statistische analyse had toen al oog voor dreigende ontkerkelijking. Nu is die vraag nog actueler en komt deze ook vanuit de overheid. Hoe is het gesteld met het christendom in Nederland? Het SCP constateert in Christenen in Nederland (2018): de ontkerkelijking zet door, vooral onder katholieken. Maar vele parochianen laat het koud, zoals ook het katholieke rood van de jaarcijfers, zij blijven rondwandelen langs kapelletjes en kruisbeelden. Het geloof is immers stevig verankerd in de genen.

Er was ook de christelijk-historische invalshoek. Kerkgebouwen waren tekens van een gekerstend Nederland, tekens van de katholieke laag van bekering, die zich had verbonden met de antieke Griekse erfenis. Kerkgebouwen waren symbolen van een stap in de beschavingsgeschiedenis. Dat geloven we nog steeds, nu vertaald in het kerkgebouw als erfgoed. Dat geldt niet alleen de uiterlijke vorm, ook het interieur. In De Volkskrant (23-12-2021) lazen wij een oproep aan de overheid om in actie te komen, want een dorpskerk met een belangwekkend neogotisch sleutelinterieur dreigt te worden gesloten. Te weinig kerkgangers. De schrijvers roepen op tot ‘navenante financiering’, zelfs tot de mogelijkheid om de kerk met subsidiegeld in stand te houden voor doorgaand religieus gebruik. Musealisering van zowel kerkgebouw als geloof. De kerk wordt geschiedenis, het kerkgebouw vooral kunstgeschiedenis. Een dilemma. Moet de priester uit India, met of zonder kerkgangers, op komen draven om een neogotisch interieur als decor in stand te houden ter wille van erfgoedliefhebbers?

Thuis

De dingen én de mensen hebben misschien een bepaald streekeigen karakter, een bepaalde mentaliteit; ze hebben iets Fries of iets Limburgs; of ze zijn stedelijk of dorps. Maar dat is niet de essentie, vooral zijn ze heden ten dage geseculariseerd, iets tussen stad en dorp in, tussen streek en land, land en wereld. We weten eigenlijk niet meer waar we wonen, er is veel filosofische vraag naar wat ons thuis is. Die thuisloosheid echter, werd ook al geconstateerd in het begin van de 20ste eeuw. Theoloog John Milbank (Theology & Social Theory, 1990) noemt het een fundamentele, existentiële dimensie, die toen in de moderne industriële stad op empirische wijze pas echt aan het licht kwam. Had architect Ludwig Hilbeseimer in zijn Grossstadtarchitektur (1927) onze situatie van nu al op het oog, toen hij de woonkamer het enige thuis noemde in een wereld van louter mobiliteit tussen abstracte, geometrische huizenblokken? De digitale mobiliteit van nu, die ook ons kantoor in dat thuis plaatste, en de koffieautomaat zijn functie als ‘verbindende’ ontmoetingsplaats deed verliezen, kon hij toen nog niet voorzien. Een wereld van niet-plaatsen, aldus socioloog Marc Augé (Non-Lieux, 1992), van vliegvelden, stations, supermarkten met zelfscankassa’s, hotelkamers en digitale platforms. In die wereld lijkt het kerkgebouw een kwestie van nostalgie.

Theologie

Ook de PKN lijdt aan het verschijnsel minder kerkgangers en vergrijzing. Dat laatste is niet zo erg, wordt nu gesteld, richt je niet alleen op de jeugd, wees blij met die ouderen. In dit tijdschrift verscheen ooit een artikel onder de titel Samen op weg naar het einde. Het was in de tijd dat het Samen op weg-proces voltooid moest worden tot die ene PKN. In dat proces, zo meldde het artikel, waren er drie niveaus: inhoud, structuur en cultuur. Centraal bij Samen op weg stond de structuur: de vorming van een nieuw instituut, een nieuwe organisatie met een dienstencentrum en kerkleiders; de inhoud stond niet voorop, daarom zou het resultaat zijn en dat wat er over bleef: een religieus cultuurtje. Zover is het natuurlijk niet gekomen. Kerkgebouwen hebben nog steeds glas-in-loodramen die inhoud en kleur brengen als het licht er doorheen schijnt, die dingen en mensen van kleur voorzien. Ook de theologie is zo´n raam, dat bemiddelt tussen het licht en zoals wij de dingen zien en erin geloven. Maar wel de theologie, niet de religiewetenschap of godsdienstfenomenologie, want die kleuren alles naar verschijnselen, rituelen en regio’s en leiden af van waarom het gaat. En er is niet alleen glas in lood, ook – moderner. – glas in beton. En er zijn tegenwoordig zelfs glas-in-loodramen met zonnecellen die energie opwekken, zo lezen wij in dat nummer van Novus.

Kees Doevendans

[i] Novus 4, Glazen ramen (te lezen via www.vbmk.nl)

[ii] Mihnea D. I. Capraru, Stained glass as a model for consciousness. In: Philosophical Explorations, 2015, 18:1, 90-103,

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 2, 5 februari 2022