Geschiedenis of mythe: Emil Brunner in vertaling

logoIdW

 

Emil Brunner publiceerde Der Mittler in 1927, in hetzelfde jaar waarin Karl Barths Prolegomena verscheen. Barths tekst is dan nog in gothische letters gezet, maar Brunners tekst niet meer, waardoor die twee verschillende drukwerken als het ware de overgang markeren van de cultuur van de negentiende naar de twintigste eeuw. Beide auteurs zijn zich bewust van de heftigheid van die overgang en spreken hun aarzeling uit of ze het wel aandurven om de theologische bezinning van de grond af aan opnieuw te presenteren. Ze gaan niettemin onverschrokken op weg. Er staat hun nog veel te wachten, maar terugkeren is geen optie meer. Er breekt een nieuwe tijd aan voor kerk en theologie.

Brunner vat zijn missie samen in de stelling dat hij een bijdrage wil leveren aan de taak van de kerk om de naam van Jezus Christus in de wereld uit te roepen. Ik laat die stelling staan, onder de indruk als ik ben van dit bijbels-theologisch focus: het roepen van de naam van God met ons. Meer is het niet en tegelijk is hierin alles gegeven waarom het gaat tussen hemel en aarde. Deze taakopvatting van de theologie heeft iets bescheidens. Ze wil God en mens niet ‘op begrip’ brengen, maar ‘bij name’ noemen. Om een naam te verkondigen, moet je heel gewoon een verhaal vertellen. Dat wil Brunner doen, maar daar zit dan ook meteen het probleem. Hoe vertel je het verhaal van Jezus Christus? Wordt dat een betrouwbaar geschiedenisverhaal of wordt het een soort mythe?

In dit eerste deel ‘De vooronderstellingen’ (en dan met name aan het eind) betrekt hij de wacht bij de hevig aangevochten relatie tussen het bijzondere van die naam met het verhaal dat daarbij hoort en de geschiedenis in het algemeen. Met een mengeling van engelengeduld en profetisch ongeduld analyseert Brunner de discussie die daarover in zijn tijd wordt gevoerd. Hij loopt de fronten langs en stelt borende vragen aan de grensbewakers, die hun posities diep hebben ingegraven in het theologische landschap. Het moderne, historische onderzoek jaagt op ‘de historische Jezus’ en houdt daarbij steeds minder over van de dogmatische traditie. De liberale theologie is bereid de historische claim en de dogmatische ballast te laten vallen teneinde een existentieel ‘iets’ te kunnen vasthouden. De orthodoxie laat zich echter noch de dogmatische structuren, noch de historiciteit van het Evangelie afnemen. Kom daar maar eens tussen. De discussie was ontaard in een loopgravenoorlog en de theologen waren ook na 1918 nog lang niet van plan om die oorlog op te geven, hoe weinig voordeel hun dat ook bracht. Wie Brunner volgt, beseft hoeveel moeite en lef het kost om niet weg te duiken in de eigen loopgraaf, maar om door de linies heen te kruipen en de strijders te vragen waarmee ze nu eigenlijk bezig zijn. Zeker, het verhaal van Jezus vraagt om de context van onze geschiedenis, onze empirisch waarneembare wereldgeschiedenis. En zeker, in deze algemene geschiedenis verschijnt de naam van Jezus Christus als ‘iets’, iets volstrekt unieks, dat zich niet laat herleiden tot die algemene geschiedenis. En zeker, dat unieke, dat daar gebeurt, kan slechts uitgedrukt worden met het woord van de evangelist Johannes: ‘Het woord is vlees geworden’. En zeker de klassieke dogmatische structuren zijn pogingen om het geheim van dit unieke gebeuren te bewaren. Ieder van de strijders bewaakt een belangrijk moment in de discussie, maar ze bewaken hun eigen gelijk helaas ten koste van het gelijk van de ander en ze koesteren de illusie dat ze daarmee de oorlog zullen winnen. Die overwinning blijft uit, maar intussen wordt de naam van Jezus Christus niet luid en duidelijk uitgeroepen. Brunner komt in zijn betoog dicht bij de strijdende partijen, maar laat zich door hen niet afschieten. Integendeel, hij roept hen ernstig en met kracht van argumenten ter verantwoording.

Eginhard Meijering roept op zijn beurt met zijn soepele vertaling en met zijn verhelderende toelichtingen de prestatie van de nog betrekkelijk jonge Brunner tot leven. Hij geeft hem een stevige plaats naast Karl Barth – beiden waren toen nog vrienden – en voorkomt zo dat hij meteen van het toneel wordt weggeblazen. De ernst, de integriteit en het geduld van Brunner krijgt daardoor een eigen gezicht. Wie gewend is om met een dialectische sprong over de historische vragen heen te gaan, leert hier om de gesprekspartners rustig in de ogen te kijken zonder zich van zijn eigen a propos af te laten brengen. Dit nieuwe project van Meijering is net begonnen en er wachten nog twee delen van Der Mittler. Alle reden om naar de voortzetting uit te zien. Het draagt bij om bezonnen verder te gaan op het gebied van de exegese.

Waarom is deze discussie voor ons van belang? Ik geef drie antwoorden, die me nu zo even voor de geest komen.

Ten eerste een tip van Luther. De discussie over historiciteit kwam reeds aan de orde in de tijd van de Reformatie. Maarten Luther tipt het aan in het begin van zijn inleiding op de vertaling van de Profeten in 1534. Daar verwijt hij de geleerden van zijn tijd dat ze de profetische geschriften lezen als woorden die verwijzen naar ‘Historiën’ en dan vervolgens beweren dat het (historisch gesproken) allemaal onzin is. Daardoor ziet men niet meer dat het de profeten gaat om ‘Geschichte’, en met name om de geschiedenis van het Rijk van Christus. Dat is wat de profeten bedoelen met Gods Woord. In een flits kondigt Luther daar de hermeneutische discussie aan die in onze vorige eeuw onder theologen zou worden gevoerd over de gespannen relatie tussen ‘Geschichte’ en ‘Historie’.

Ten tweede een herinnering aan Barth. Die heeft zich op zijn beurt van de discussie over de historiciteit niet zo makkelijk afgemaakt als men wel denkt. Karl Barths vader, Fritz Barth, had in 1899 een studie geschreven waarin hij was ingegaan op de historische vragen van het leven van Jezus: Die Hauptprobleme des Lebens Jesu. Het boek beleefde mede door de zorg van zijn zonen nog in 1917 een vijfde druk. Fritz was er zich van bewust dat hij een tussenpositie innam in de discussie. In het evangelie lette hij op ‘historische waarheden’, die wonderlijk genoeg niet alleen maar – om met Lessing te spreken – toevallige waarheden zijn, maar verwerkelijking van Gods eeuwige gedachten (voorwoord 1911). Dat was zowel voor zijn liberale als voor zijn orthodoxe lezers niet kritisch genoeg en dat lieten ze hem weten. Karl Barth heeft deze kleinering van zijn vader niet vergeten en had zich voorgenomen om hem op dit punt te rehabiliteren (Nachwort in de Schleiermacherauswahl, 1968, 295). Naar mijn overtuiging is die rehabilitatie er gekomen toen hij in 1955 de wonderschone passage Der königliche Mensch schreef (in K.D. IV,2, par. 64,3). Het is een hervertelling van het evangelie, waarbij hij verschillende motieven uit zijn vaders boek opneemt en verwerkt.

Ten derde wijs ik op onze eigen verantwoordelijkheid. Sinds onder ons de hervertelling van bijbelse verhalen een grote vlucht heeft genomen, staan we steeds opnieuw voor de vraag of het in deze verhalen alleen maar om literaire verbeelding gaat of ook om kennis van de bijzondere werkelijkheid van God, mens en wereld. Ieder die bijbelse verhalen vertelt, krijgt deze vraag voor de kiezen. Bedenk dan dat Emil Brunner kan helpen om gewetensvol met die vraag om te gaan – met dank aan Eginhard Meijering.

Maarten den Dulk

Dr M. den Dulk is em. predikant en was hoogleraar Praktische theologie in Leiden

 

Emil Brunner, De Middelaar. Bijdrage tot de bezinning op het geloof in Christus. Deel I: de vooronderstellingen. Vertaling: Eginhard Meijering (Druk: Pumbo.nl 2017)