Geen ‘chemisch gereinigde absolute geest’!

logoIdW

 

De titel is een beetje vreemd, ik geef het grif toe, maar het staat echt in deze recente vertaling van enkele partijen uit de Kirchliche Dogmatik. ‘Als God … geen natuur heeft, als hij die chemisch gezuiverde absolute Geest is, dan doet hij ook niets, dan kan hij zelfs niets doen.’ (20v, KD II/1, 299) Ik ben zo vrij om het Duitse woord ‘gereinigte’ met ‘gereinigde’ weer te geven, omdat Barth het toch wel als spottende verwijzing naar de firma Palthe of zo bedoeld zal hebben. Ik zie het vóór me: brave theologen die traditionele opvattingen in zelfbeheer ontdoen van aangekoekt vuil, om het daarna triomfantelijk als z.g.a.n. aan te bieden. Helaas, de geest is nu wel schoo­n, maar heeft het leven erbij ingeschoten. Het zegt precies waar Barth in dit deel van de KD op uit is: als wij over God slechts willen spreken in termen van wat Hij aan ons doet en hoe en waar wij Hem ervaren, zonder te vragen wie Hij is, houden wij weinig of geen God over. Treurig, maar onontkoombaar waar volgens hem. Willen wij dat? Kunnen we ook anders?

De uitgave

Maar eerst het boek zelf. Ja, toch wel boek, al telt het niet meer dan 153 bladzijden en is het door Meijering in eigen beheer uitgegeven bij Pumbo.nl, in de simpelste vorm die men zich kan denken, zonder enige gestalte of heerlijkheid. Een boek vanwege wat het biedt, want het gaat om niet minder dan de inhoudelijk geladen paragraaf 28 (‘De werkelijkheid van God: Gods zijn als de liefhebbende in vrijheid’) en delen van paragraaf 29 (‘Gods volkomenheden’) van KD II/1.

Het is geen eenvoudige kost en ook niet een thematiek waarvan je kunt verwachten dat die onze mens en ervaring gerichte tijd en belangstelling aanstonds aanspreekt. Daarom de vraag: Wat bezielt mensen als Eginhard Meijering – en ook Wessel ten Boom – toch om in stug volgehouden monniksarbeid de lange en complexe zinnen en gedachtegangen uit de KD in zo leesbaar mogelijk Nederlands over te zetten?! Mijn vraag is dus niet, waarom ze het zelf kennelijk de moeite waard vinden om Barth te (blijven) lezen, maar waarom ze zich ook nog eens de moeite getroosten met noeste vlijt dat tijdrovende vertaalwerk te verrichten. Voor wie denken, hopen ze het te doen? En waarom juist nú, nu Barth niet maar ‘leise’ een man van gisteren aan het worden is, maar dat al hoog en breed is en inmiddels eenvoudig niet of nauwelijks meer gelezen wordt en – als men hem nog ergens in de literatuur tegenkomt – haast in een Pavlov-reactie bevreemding en irritatie oproep­t?

Lange adem

Op die vragen moeten we misschien toch als lezers zelf maar een antwoord zien te geven. Doen ze het voor ons en zijn we ervan en ermee gediend? Ik heb deze beide paragrafen – 28 en stukken van 29 – aandachtig en rustig gelezen, eerst de vertaling en daarna ook maar weer eens het Duits. Het deed me beseffen dat ik (nog) hoor tot de generatie die de KD zonder heel veel moeite in de oorspronkelijke taal leest, maar daarvoor ook ooit moest volhouden en doorbijten. Wat ik me destijds niet realiseerde is, dat Barth toch wel een uitzonderlijk Duits produceert. Lange zinnen, waarbij je de onvolprezen Duitse naamvallen echt nodig hebt om de strekking ervan voor jezelf helder te kunnen krijgen. Wanneer je eraan gewend raakt, wordt het anders en krijgt het lezen allengs iets als een meegenomen worden op als een lange deining. Misschien zoals op de oceaan, waar het naar alle kanten zich uitstrekkende water in een bepaald opzicht altijd hetzelfde beeld geeft, maar toch ook steeds weer verschillend is. En – nog een overeenkomst! – het gaat ook wel ergens naartoe! Maar je hebt er als lezer wel een lange adem voor nodig, met concentratie en geduld. Of je raakt onder de betovering of je ergert je groen en geel aan een schijnbaar oeverloze breedsprakigheid. Die heeft Meijering ook ervaren (87), maar het heeft hem kennelijk niet afgeschrikt stug door te vertalen.

Onverstoorbaar

Intussen ontvouwt Barth onverstoorbaar zijn gedachten. Voortdurend blijkt zijn keuze om eerst over de triniteit te spreken en daarna pas de andere aspecten van Godsleer te bezien een inhoudelijke beslissing te zijn geweest die de structuur heeft bepaald, de toon heeft gezet en nu dus ook de manier van spreken en argumenteren doortrekt. En maar volhouden dat God Gód is, de drieënige, en dat zijn zijn een zijn in de daad is, nee, niet een zijn dat in de daad opgaat, en evenmin een zijn dat als daad gedacht moet worden. Er zit niets anders op dan te erkennen: Hij, die wij kennen in zijn daden, heeft een zijn, een zijn waar we alleen via de daden toegang toe hebben en over kunnen denken en spreken, maar dan tóch … een zijn. Wij kunnen over God niet alleen spreken in het kader van de vraag wie Hij is, we zullen ook verder moeten gaan – we mógen het ook – en vragen wat Hij is. Wat is de aard van zijn zijn? Dat is dan een zijn in de daad, als de liefhebbende, in de vrijheid.

Maar – moet er niet eerst eens over de mens worden gesproken, over onze vragen en moeiten, over ons kennen en kunnen, voordat we …? Nee, dat dus niet. Want als er één ding vaststaat voor Barth, dan wel dat het gaat om de – daar heb je de zin die in mijn jonge jaren hele theologenclubs in vervoering bracht – ‘real verändernde Tatsache, dass Gott ist’ (7, KD II/1, 289). Als het bezwaar tegen liberale theologie geweest is dat ze niet over God, maar enkel op verhoogde toon over de mens gesproken heeft, moet gezegd dat Barth dát hier zo grondig als maar mogelijk is corrigeert. Omdat we anders alleen maar eenzaam in onszelf kunnen zitten om te praten.

De voortdurende afgrenzing tegen de vele variaties van hetzelfde misverstand, namelijk dat wij toch wel vanuit onszelf met een zekere onbevangenheid over God kunnen spreken en het dan ook echt over Hem hebben, doet vermoeiend aan, maar men doet er goed aan er de muziek in proberen te horen. Weet wat je kwijt bent, als je er afscheid van neemt.

De tijd

Al lezend heb ik steeds voor ogen gehad dat deze bladzijden aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog geschreven zijn – het manuscript werd afgesloten met het Sommersemester 1939 –, en dat de drukproeven gelezen moeten zijn toen het oorlogsgeweld al was losgebarsten. Wat je ervan merkt? Weinig. Het lijkt: ‘en de boer hij ploegde voort’. Onverstoorbaar, saevis tranquillus in undis. Maar wie weet welke brochures en ‘Open brieven’ Barth in dezelfde tijd schreef, hoort wel degelijk waar het over gaat, over de ‘real verändernde Tats­ache, daß Gott ist’.

Het was écht een andere tijd – bedenk ik. C.S. Lewis kon tijdens de Blitzkrieg op Londen en andere Engelse steden ’s avonds een uur lang een lezing houden voor de BBC. Dat is vandaag echt ondenkbaar, daar hebben we, gunnen we onszelf de rust niet meer voor. Ja, afgedacht van Zomergasten, maar dat zijn gesprekken, met allerlei fragmenten ertussendoor. Voor het overige willen we alleen nog oneliners, prikkelend en aansprekend, want voor je het weet zijn de mensen al weer weggezapt.

Wát was toen echt anders? Ik meen ooit gelezen te hebben dat toen Van Ruler in zijn barthiaanse periode predikant in Kubaard (Friesland) was, daar een boerenarbeider was die de KD las. Had hij Duits gehad op school? Zeker niet, de vraag is, of hij school bezocht heeft; indien al, meer dan de lagere school kan het niet geweest zijn. En als je dan na het melken en het hooien onder de lamp aan de eettafel KD II/1 pakt, dan moet je wel ervan overtuigd zijn dat het ergens over gaat.

Gód?!

De vraag van Barth was al met al niet wat wij van God nog kunnen meemaken, maar wie en wat Hij is. En als Hij is, dan moeten we dat volstrekt serieus nemen. O ja, er zal hermeneutiek en allerlei andere reflectie aan te pas moeten komen, maar pas nadat is afgerekend met de gedachte, dat wij eerst eens op en voor onszelf uitmaken of God er wel mag zijn, om vervolgens verbaasd en/of teleurgesteld te constateren dat we een bloedeloos geheel overhouden. Eerlijk gezegd kom ik dit soort theologie en preken vandaag maar al te vaak tegen. Misschien is men zich er niet eens van bewust, wat er gebeurt, als je niet serieus neemt wat de inhoud van het christelijk geloof is. Maar áls God is, bestaat het toch niet dat Hij afhan­kelijk is van wat wij van Hem maken? Dan is er toch maar één serieuze mogelijkheid, namelijk: er op grond van zijn openbaring over nadenken wat het betekent dat Hij leeft, in de daad, als de in vrijheid liefhebbende. Wie en wat Hij is, is interessanter en zeker ook meer ter zake dan onze pogingen over Hem te spreken. Wees eerlijk, wat héb je aan een ‘chemisch gereinigde absolute geest’?!

 

Gerard den Hertog

Dr G.C. den Hertog is em. hoogleraar Christelijke ethiek in ApeldoornN.a.v. Karl Barth: Geloven in de levende God. Deel III: God heeft in vrijheid lief

Vertaald, geannoteerd en van een ‘korte slotbeschouwing’ voorzien door Eginhard Meijering, Pumbo.nl 2017, 153 blz. € 16