Gedachten bij Mozarts Idomeneo

logoIdW

Laatst heb ik mijzelf verwend (‘gewoon, omdat het kan’, zoals men tegenwoordig zo raak pleegt te zeggen) met de mooie opname van Mozarts opera Idomeneo (1781, KV 366) door René Jacobs (2009). In de cd-box zit ook een dvd over ‘the making of’. Een documentaire die me zomaar op een zaterdagavond te denken gaf.

            Het verhaal van Idomeneo lijkt op dat van Jefta. Koning Idomeneo wil na de overwinning op Troje terug naar zijn koninkrijk, Kreta, maar de zee is hem niet gunstig gezind. Hij belooft aan Neptunus om in ruil voor een behouden aankomst het eerste levende wezen dat hij bij thuiskomt ziet, te offeren. Is het de god die ervoor zorgt dat de zaken meteen op scherp komen te staan? De eerste die Idomeneo op het strand aantreft, is zijn ongeveer zeventien jaar oude zoon Idamante. Die dolblij is zijn vader te zien. Maar vader is bars en vertelt zijn zoon te maken dat hij wegkomt. Ergens in de opera komt een gekweld kwartet voor: vier mensen die het niet meer zien zitten en boos zijn op alles, iedereen, zichzelf, de god. Idomeneo en Idamante zingen, en ook Ilia, Idamantes verloofde, en Elettra, de eenzame en verwarde furie. Op de dvd hervertelt Jacobs een verhaal van Mozarts weduwe: zij herinnerde zich hoe Mozarts vader Leopold op bezoek kwam bij het jonge paar. Samen zongen ze dit kwartet: Leopold de partij van Idomeneo, Wolfgang die van Idamante. De jonge Mozart barstte in tranen uit. De relatie met zijn vader was ingewikkeld.

            Zo’n opera ging dus ergens over. Het ging over jezelf. En eenzaamheid. En de god. En de ingewikkeldheid van de relaties waar je in stond. Na een avondje opera moeten er lagen geraakt zijn die misschien niet zomaar verwoord kunnen worden, maar die alles met je diepste existentie en je hele biografie te maken hebben. Ik probeer me de oude en jonge Mozart voor te stellen. Samen zingend bij het licht van wat kaarsen en olielampen. De pruiken aan de kant, wellicht. De één huilt, terwijl hij zingend het klavier bespeelt. En de ander? Die staat achter hem, en heeft de tranen misschien niet eens gezien. Maar dan toch wel gehoord… Hoe dan ook ontroert het beeld me. Dat samen zingen moet op de één of andere manier verzoenend zijn geweest.

            Dat was het mooiste moment in de dvd. Het waren de minder verheffende mededelingen die me naar de pen deden grijpen. Het uitvoeren van een opera als deze is vandaag de dag belangrijk, hoorde ik, want Mozart keert zich hier tegen alle religie die offers eist. In onze tijd van nieuw religieus extremisme een heel belangrijk geluid, vertelde Jacobs.

Daar gaan mijn gedachten weer. Ik zie ze naar binnen gaan bij de opera, de religieus extremisten. Gelukkig zijn ze in groten getale opgekomen, en nu laten ze de muziek van Mozart en vooral diens boodschap over zich heen komen. Er begint er één te snikken. En nog één. Als gelouterde mensen verlaten ze de voorstelling. Ze zijn bekeerd, door de belangrijke boodschap van Mozart. Preken voor eigen parochie – misschien doet Jacobs dat ook als hij uitlegt welke rol de god uiteindelijk in het stuk speelt. Maar hier raakt hij bij mij toch een snaar. Aan het einde van de opera, als alles echt helemaal vastgelopen is, klinkt daar ineens ‘La voce’, de stem. Bassig stelt zij vast dat het offer niet plaats mag vinden, dat Idomeneo een belofte heeft gedaan waar geen enkele god om vraagt, een belofte uit angst en niet uit liefde; dat er voldoening zal zijn geschied als Idomeneo het koningschap overdraagt aan Idamante en zijn bruid.

            De ‘deus ex machina’? Ik heb dit einde van de opera altijd ervaren als een zwaktebod. Dan is het gruwelijke verhaal van Jefta realistischer – en terzijde merk ik dan nog op dat het juist zó natuurlijk een aanklacht vormt, inderdaad, tegen religies van angst en zelfbehoud. Tegen mijn eigen religieuze inborst, misschien. Goed, een zwaktebod dus in deze opera. Vond ik. Maar dirigent Jacobs ziet het anders. Hier, zegt hij, klinkt De stem: dat is de god van de vrijmetselaars, die diep vanbinnen zit en op het moment dat je bij zinnen komt ineens kan spreken. De stem van diepe humaniteit, van de redelijkheid. Of misschien – maar nu ben ik zelf weer aan het woord – is het beter om het de stem van de wijsheid te noemen. Iets openbaringsachtigs blijft er toch aan kleven. Je moet deze stem met eerbied zoeken en het blijft afwachten of ze zich laat horen. En op het moment dat ze in deze opera klinkt, is er helemaal niemand met eerbied aan het zoeken. Allemaal weten ze al lang wat de god vraagt. Offers! En dan breekt De stem zelf in. Super-humaan of toch gans anders? Mozart was in 1781 nog niet bij de vrijmetselaars – en ook toen hij er wel bij kwam, bleef zijn verlangen naar deze stem, als vanbuiten komend, denk ik zeer levendig. Van gevestigde geestelijkheid zal hij inderdaad niet veel meer hebben willen weten. Maar ook als vrijmetselaar was hij vermoedelijk veel christelijker dan veel hedendaagse interpreten kunnen billijken.

Voca me cum benedictis – het zijn zo ongeveer de laatste woorden die hij op muziek zette.

Edward van ’t Slot

Prof. Dr. E. van ’t Slot is docent bij het Centrum voor Beroepsvorming en Spiritualiteit (PThU) en bijzonder hoogleraar aan de RUG namens de Confessionele Vereniging

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 11. 3 november 2018)