Exegetische miniaturen
Leviticus 1, 2b.c, 3a, 10a, 14a
Een mens die bij jullie vandaan een naderingsoffer voor de Eeuwige wil laten naderen, moet dat van het vee nemen. Van het kleinvee of van het grootvee mogen jullie je naderingsoffer laten naderen.
Indien zijn naderingsgave een brandoffers is van het rundvee…
Indien zijn naderingsgave een brandoffer is van het kleinvee…
Indien zijn naderingsgave een brandoffer is van het gevogelte…
Offers zijn ons pakkie-an niet meer, maar probeer daar over heen te stappen en beschouw deze tekst als een vorm van toenadering zoeken. Wie van jullie toenadering wil zoeken… en dat is best bijzonder omdat in de bijbel alles in het teken lijkt te staan van ‘Hoor, Israël…’. De Naam wordt mensen toegesproken, het is meestal ‘senkrecht von oben’, maar hier is een andere beweging.
In de geciteerde bijbeltekst passeer je als lezer de mogelijkheid van een mensenoffer. De gedachte eraan wordt opgeroepen en vervolgens verneint. Niet onbelangrijk in een boek dat over offers gaat. Van het véé moet je het nemen, niet van mensen.
Vee wordt nader omschreven als grootvee (runderen; vs 3-9) en kleinvee (schapen en geiten; vs 10-13).
Maar wat als je arm bent en geen vee hebt? Daar is in voorzien. Want onaangekondigd verschijnt er naast kleinvee en grootvee nog een derde categorie, gevogelte (vs 14-17). En duiven zijn gratis! Die kun je zo maar uit de lucht te plukken.
Wout van der Spek
(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 10. 6 oktober 2018)