Exegetische miniaturen – Lucas 1:1-4

logoIdW

Lucas 1: 1-4  

Nadat reeds velen het op zich genomen hebben een verslag te schrijven over de gebeurtenissen die zich onder ons voltrokken hebben,

2          zoals die ons zijn overgeleverd door degenen die vanaf het begin ooggetuigen waren en dienaren van het Woord zijn geworden,

3          leek het ook mij goed om alles van de aanvang af nauwkeurig na te gaan en in ordelijke vorm voor u, hooggeachte Theofilus, op schrift te stellen,

4          om u te overtuigen van de betrouwbaarheid van de dingen waarin u onderricht bent.

Ook het evangelie naar Lucas wordt geworteld in de Tenach. Dat lijkt er aanvankelijk niet op als Lucas zijn verhaal opent met een geweldige Griekse volzin. Maar deze eerste zin is wat dat betreft meteen ook de laatste. Want juist Lucas gebruikt veelvuldig het Hebraïsme ‘kai egeneto’ (Hebreeuws: wajjehi) en ‘ginesthai eis ti’ (Hebreeuws: hajah le). Waarom dan toch die Griekse volzin aan het begin? Je kunt zeggen dat Lucas het evangelie opdraagt aan zijn geleerde vriend en zich aanpast. Daar zit vast iets in. Maar zou het ook kunnen zijn dat Lucas daarmee duidelijk maakt dat zijn gebruik van Hebraïsmen een vrije, opzettelijke keuze is en niet berust op onkunde?

Hoe gaat nu dat verwortelen? Onder andere dus zo, als boven aangegeven. Maar met name Lucas 1 en 2 doen dat thematisch. Deze eerste twee hoofdstukken vormen, zoals Breukelman ons heeft geleerd, de proloog van het evangelie. In het midden staat het verhaal over de geboorte van Jezus, daaraan vooraf gaan de verhalen over Zacharias en Elisabeth en erop volgen de verhalen over Simeon en Anna.

Zacharias en Elisabeth lijken op Abraham en Sara. Zij vormen het begin van Israëls geschiedenis zo ongeveer en Simeon en Anna verbeelden als tempelman en profetes het rijp geworden Israël dat haar Messias verwacht. Zo wordt Jezus geboren in Israëls geschiedenis, echter zonder er direct uit voort te komen. Zijn geboorteverhaal is immers nog wonderbaarlijker dan dat van Johannes. Dat van Johannes volgt nog de lijn van de aartsmoeders in Genesis. Dat van Jezus is een unicum, Maria lijkt bevrucht te zijn via haar oor. Ook hier kunnen we spreken van een sprong-variant. Ik wijs u ten slotte nog op het verband met 1 Samuël, waar op soortgelijke wijze gesproken wordt over de jonge Samuël (1 Sam. 1: 21.26 en 3: 19) als bij Lucas (1: 80 en 2: 40.52) over Johannes en over Jezus.

Wout van der Spek

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 7. 29 juni 2019