Erik
Schetsen uit de pastorie te Westmaas
In navolging van en gesprek met haar plaatselijke voorganger C.E. van Koetsveld (1807-1893) en zijn beroemde ‘Schetsen uit de pastorie te Mastland’ (1843) reflecteert Marijke van Selm op haar eigen start als predikant in de 21e eeuw. Schets twaalf: Erik.
Af en toe maakt Van Koetsveld in zijn ´Schetsen´ ruimte om één persoon of één gebeurtenis te beschrijven die bijzondere indruk op hem heeft gemaakt. Ik doe dat ook in het nu volgende verhaal. Een verhaal over een persoon, Erik, maar vooral over de complexiteit van een eenvoudig woord: pastoraat.
Pastoraat is één van de pijlers van het kerkenwerk. Als dominee heb je daarbij veel voordeel van een beetje levenservaring. Hoe meer vreemde, soms bizarre verhalen je hoort en (mee)beleeft, hoe minder verbaasd je bent over wat mensen elkaar kunnen aandoen of wat hen kan overkomen. En als je niet bezig hoeft te zijn met je eigen verbazing, kun je des te meer beschikbaar zijn voor het verhaal van die ander. Wat, volgens mij, de kern van pastoraat is.
Ik verbaas me dus niet zo vaak meer. Heel af en toe nog maar. En één keer tot nu toe moest ik tijdens een pastoraal gesprek plots opwellende tranen wegslikken, omdat ik – ja, dus toch verbaasd was.
Het ging zo. Ik had gepreekt over de jongen uit Naïn, de dode jongen die in de rouwstoet naar zijn graf gedragen wordt. Net buiten de poort van de stad komen ze Jezus tegen, en wat er gebeurt, gebeurt er, maar de jongen leeft weer, de wanhopige moeder krijgt haar kind terug. Een tekstgedeelte vol weerbarstigheden en instinkers, maar dat terzijde. Ik was de preek begonnen met het verhaal dat een patient uit mijn Amsterdamse verpleeghuis mij ooit vertelde. Als brandweerman was hij bij een brandend huis aangekomen, buiten stond de hysterische moeder, omstanders in paniek: er was nog een kind binnen! In de dichte rook zocht hij zich een weg naar boven, naar wat een kinderslaapkamer moest zijn, voelde op de bekende schuilplekken waar, wist hij, kinderen zich in zo’n situatie verstoppen. En ja, onder het bed: beet! Een been, bewegingsloos, maar een been met een voet eraan. Hij trok het onder het bed vandaan, klemde het kind tegen zich aan en zocht zich door de rook en de vlammen weer een weg naar buiten, om eenmaal daar aangekomen te merken dat hij …..een levensgrote pop bij zich had. De emoties van dat moment roerden hem na al die jaren nog tot tranen. Het kind, bleek later, zat binnen bij de buren.
Na de dienst schudde Bas mij huilend de hand. Je kind terugkrijgen uit de dood, en dan ook nog het verhaal van een brandweerman, wist ik wel hoe dichtbij dit alles voor hem kwam? Nee, dat wist ik niet, en ik maakte een afspraak met Bas en Corrie, later die week.
Op bezoek gaan bij mensen is trouwens leuk: de sfeer ondergaan van een tuin, een huis, de inrichting, thee in een mok of in een kopje met een schaaltje bonbons ernaast, zitten op een krasvrije leren bank of op een stoel van de kringloopwinkel…..ik vind het heerlijk iemand in zijn of haar eigen habitat te ontmoeten en een verhaal niet alleen door woorden maar ook door die fysieke omgeving in me op te nemen. Ik kijk ook graag naar foto’s. Kleinkinderen, trouwfoto’s, vakantiefoto’s. Beelden van mensenlevens. Bij Bas en Corrie zie ik meteen bij binnenkomst een mooi jong gezin hangen: vader, moeder, twee jongetjes. Vrolijke foto, vrolijke mensen. Leuk. Ik ga het horen.
En ik hoor het.
Over die zomeravond, ten tijde van het gesprek alweer 17 jaar geleden. Enige zoon Erik, talentvolle trombonist bij het Fanfarekorps van de Koninklijke Landmacht, zou terugkeren van een optreden in Italië. Niets bijzonders, want buitenlandse optredens waren geen uitzondering en hoewel Erik nog thuis woonde, was het voor Bas en Corrie allang niet meer nodig om rekening te houden met zijn komen en gaan. Ze hadden gefietst en waren nog ergens wat gaan drinken. Thuisgekomen belandden ze in een nachtmerrie die hen diezelfde nacht nog bracht in het Brandwondencentrum Beverwijk en vervolgens in een jarenlange hel van fysieke en psychische strijd die het leven voor niet alleen Erik, maar ook voor Bas en Corrie blijvend zou veranderen.
De lachende man op de foto was Erik, zijn brandwondenlittekens van veraf onzichtbaar, een min of meer eind-goed-al-goedverhaal. Maar dat was nu, 17 jaar later.
De weg die naar dit vrolijke gezin had gevoerd, hoorde ik huiverend aan.
De verbijstering van die eerste uren, vliegtuig gecrasht, zoon erin, complete Fanfarekorps erin, doden, gewonden, wie zijn er dood, hij toch niet, hij toch niet, laat het hem niet zijn. Die warme zomeravond. De chaos van de reddingsoperatie, Erik hoorde bij de overlevenden, maar hoe was hij er aan toe? Het gevoel toen ze hem zagen, hoe moet het ooit nog goed komen, had hij niet beter óók…….. De weken die volgden, weken waarin Erik tussen leven en dood zweefde, wereldvreemde, idiote weken. En dan de jaren daarna. Wereldvreemde, idiote jaren. Operaties. Nog meer operaties. De confrontatie met een leven dat voorgoed, maar dan ook voorgoed anders was. Kon het ooit nog wat worden? Wilde Erik ooit nog wat worden? De strijd om een waardig leven, de strijd om een plaats in de wereld, een plaats om te beginnen voor je eigen spiegel: dit is wat je bent, voortaan.
Toen alles voor ‘buiten’ weer rustig leek, wat een geluk als je één van de zeven overlevenden bent (terwijl er notabene vierendertig, víerendértig!!! van je vrienden en collega´s dood zijn en de andere zes net als jij verder moeten leven met onvoorstelbare gebrokenheid) leek het huis van Bas en Corrie soms wel oorlogsgebied, zoveel strijd werd er geleverd.
Heel langzaam werd er weer iets opgebouwd. Helemaal opnieuw opgebouwd. Bij Defensie kregen de overlevenden van het Fanfarekorps een levenslange baangarantie. Mooi hè. Ja zeker. Maar wat kun je nog? Eriks longen waren dusdanig beschadigd dat een carrière als trombonist geen optie meer was. Heel veel andere opties kwamen trouwens ook te vervallen. Op zinvol werk, op nieuwe kansen, op uitdagingen, fysiek en geestelijk. Dus ja, mooi. Hij had werk, en zekerheid. Maar toch……
Erik ging wel weer trombone spelen, bij een amateurvereniging. Dat was nog te doen, gezien zijn longcapaciteit, en hij had er plezier in. Daar ontmoette hij een lieve vrouw, en met haar en hun twee mooie jongetjes staat hij nu, 17 jaar later, lachend op de foto. Zoon, schoondochter, kleinkinderen. Foto’s zoals in zoveel huizen. Maar dit is niet zomaar een foto van zoon, schoondochter, kleinkinderen. Dit is Erik, de zoon van Bas en Corrie, één van de zeven overlevenden van de Herculesramp.
Aan het eind van het gesprek zit ik opeens met foto’s in mijn handen die genomen zijn op die zomeravond in Eindhoven, foto’s van 17 jaar geleden die ze bijna nooit met iemand delen. En dan springen de tranen in mijn ogen. Zo dichtbij mogen komen, zo dichtbij gehaald worden, het voelt als heilig. En heilig is niet zomaar een woord. Het is een weerloos en kwetsbaar woord, maar ook overweldigend en schrikwekkend.
Erik speelt nog altijd prachtig hoor, zegt Bas. Als je wilt, kan ik hem wel eens vragen om bij jou in een kerkdienst te spelen? Ja, vraag dat maar, Bas.
Op mijn tweede Eeuwigheidszondag is het zo ver. Erik woont al een tijd niet meer in Westmaas, maar natuurlijk kennen de mensen hem nog.
Samen met Wim, onze musicus, verzorgt hij het muzikale deel van de liturgie. Beiden professional, daar hoef ik me niet mee te bemoeien en dat doe ik dan ook niet.
Voor de dienst maak ik kennis met Erik, die ik tot dan toe alleen via verhalen en over de telefoon heb leren kennen. Een vriendelijke man, vriendelijke vrouw ook, kindjes trots op papa, Bas en Corrie trots op alle vier. Wim houdt me in verrukking staande halverwege de corridor naar de kerk: die tóón van die jongen, wat een geweldige muzikant!
In een stampvolle kerk herdenken we onze overledenen. De verhalen vloeien in elkaar over. Bij het afscheid van bijna alle overledenen was ik zelf betrokken, ik zie de gezichten van hun families in de kerk, ik ben voor altijd deel van hun geschiedenis, mijn eigen geschiedenis weeft zich er doorheen, verbazing en tranen, en Erik, een levende, speelt adembenemend. ‘Wher’er you walk’ van Händel zal nog dagen door mijn werkkamer klinken.
Het klinkt misschien gek, zegt Bas na afloop, maar door zijn beschadigde longen is zijn geluid eigenlijk mooier geworden, dieper, warmer.
De dood slaat natuurlijk nergens op. Een vriend verliezen is zinloos, vierendertig vrienden verliezen is krankzinnig. Nergens goed voor, echt niet.
Maar soms zijn er dagen dat de vrede zich zomaar aandient. Vrede voor de levenden en de overlevenden. Dagen dat er gebeurt wat Händel laat zingen: ‘Trees where you sit shall crowd into a shade’. Zomaar. Nergens om. Het gebeurt. En ik heb het gezien en gehoord.
NB Publicatie geschiedt met instemming van Erik, Corrie en Bas.
Marijke van Selm