Er moet iets gebeuren! Openbaring van Johannes (2) – Openbaring 1-3

 

Motivatie

Doe het boek Openbaring van Johannes open, wacht even bij één van de eerste verzen (1:7-9) en voel hoe het schrijnt. Er is iemand vermoord, een goed mens, en zijn omgeving is dan ook ontroostbaar. Er moet iets gebeuren en wel snel, anders verdwijnt de herinnering en zo mogen de moordenaars er niet mee weg komen. Johannes, Joods Schriftgeleerde die hij is, probeert de situatie te verhelderen met een paar citaten uit de profeten, van Daniël en van Zacharia:

‘Kijk, hij komt uit de nevels tevoorschijn!

Ieder zal het met eigen ogen zien,

zeker zij die hem hebben omgebracht.

Dan zullen allen die met hem verbonden zijn,

overal op aarde, om hem rouwen.’

Het indrukwekkende van dit citaat is de stelligheid van de belofte dat de mens die ter dood gebracht is, uit de nevelen van de vergetelheid tevoorschijn zal komen. Zijn moordenaars zullen geconfronteerd worden met hun daad. En zij die hem hebben gekend, zullen hem zien door hun tranen heen. Johannes zal gedacht hebben aan familieleden die zijn omgekomen in de Grote Oorlog. Maar de ene herinnering roept de andere op en hij ziet uiteindelijk een ontelbare menigte van mensen die op gewelddadige wijze verdwenen zijn uit de samenleving. Het citaat wekt bij hem de hoop dat er recht gedaan zal worden aan al deze mensen. Het frustrerende is echter, dat daar niets van te merken is. Zolang Johannes kijkt naar wat voor ogen is, wordt hij niet getroost, totdat hij onverwachts in zijn moedeloosheid wordt gestoord. Iemand zegt hem dat hij de verkeerde kant op kijkt. Hij moet het anders gaan zien, in beelden en gelijkenissen, want alleen zo dringt tot hem door wat er in werkelijkheid geschiedt. Iemand zegt ‘Ik ben er!’ en doorbreekt daarmee de eenzaamheid waarin Johannes leeft, ginds op zijn kleine eilandje. ‘Ik ben er’, zegt hij met vlammende blik en een scherpe tong, ‘en ik heb de volmacht gekregen om ervoor te zorgen dat er eindelijk gerechtigheid komt – overal op aarde’. Dat moet wel de Messias van zijn volk zijn. De manier waarop hij zegt: ‘Ik ben er!’ is zo aanstekelijk dat Johannes zelf ook ‘ik’ durft te zeggen: ‘Ik, Johannes!’ Hij is er weer helemaal bij en schrijft het boek van zijn leven.

Visitatie

Het ‘boek’ blijkt overigens een uit de hand gelopen brief te zijn, gericht aan een zevental christelijke gemeentes, verspreid over de westkust van het huidige Turkije. Die gemeentes lagen dus letterlijk in het grensgebied tussen Azië en Europa, tussen het Oostelijk en het Westelijk deel van het Romeinse rijk, met aan de ene kant Jeruzalem en aan de andere kant Rome. Het was de bedoeling dat ze mensen zouden samenbrengen van beide kanten, zowel Joden in hun synagogen als Grieken en Romeinen met hun tempels en wie er nog meer langs kwamen in hun levendige havensteden. Hun opdracht was om de scheiding tussen Jeruzalem en Rome, tussen Oost en West, te doorbreken door middel van gezamenlijke Thorastudie in de geest van Jezus van Nazaret, die ze hadden leren kennen als Messias van alle volken. Van zulke gemeentes moet je het dus hebben als je op weg wilt naar wereldvrede. Maar zo gaat het niet. Johannes kent deze kerkelijke regio en weet wat er leeft. Hoe hard die gemeentes ook werken en hoe dapper ze soms ook doorzetten, toch is hun eerste liefde wat bekoeld. Na de Grote Oorlog tegen Jeruzalem wint blijkbaar ook hier de geest van de overwinnaar en sommige gemeenteleden kiezen de kant van Rome. Dat splijt de verhoudingen. De vraag wie de macht in de kerk krijgt, wordt op den duur belangrijker dan de vraag naar de komst van Gods rijk in de wereld. Johannes roept hen tot de orde. In zeven niet mis te verstane visitatierapporten (2:1-3:21) maant hij hen dat ze zich moeten omkeren van deze heilloze weg. Dat rijk van vrede moet komen, wil het nog iets worden met deze verscheurde, tegen zich zelf verdeelde wereld! Maar het is niet de orthodoxe of vrijzinnige of revolutionaire partij in de kerk die dat voor elkaar zal krijgen. De grond voor die vrede legt Jezus zelf, in zijn eigen kracht als Messias. Die doet wat er gedaan moet worden, en wel op zijn tijd. De zeven gemeentes hebben intussen de taak om het vuur van de hoop brandend te houden, alsof ze samen de zevenarmige kandelaar vormen, de Menora, die ooit in de tempel stond. Johannes vindt dat het licht het best in Turkije kan branden, en anders moet het maar in Groningen en Maastricht, Rotterdam en Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Arnhem.

‘…als in barensweeën…’

Over de toestand in de wereld laat Johannes geen twijfel bestaan. Het is alsof hij in zijn boek een scenische uitvoering geeft van het vaak geciteerde woord van Paulus: ‘Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt’ (Rom. 8:22). Wie deze gelijkenis in gedachten houdt, kan het verhaal van Johannes volgen alsof het is opgebouwd in drie, dramatische momenten: de ontsluiting, de barensweeën en de verlossing. Eerst wordt er in de hemel een boek ontsloten waarvoor zeven zegels moeten worden verbroken (4:1-8:5), vervolgens breekt er op aarde strijd uit, in golven van pijn, begeleid door zeven trompetstoten (8:6-14:20) en tenslotte worden er zeven offerschalen vol woede vanuit de hemel over de aarde uitgestort ten einde het geschonden recht te herstellen en verlossing te brengen (15:1-22:5).

Maarten den Dulk

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 5, 29 april 2023