‘Entdeckerfreude’

logoIdW

 

Ingewijd in de theologie van Miskotte, deel 2

 

‘Ingewijd in de geheimen van….’ . Bij het woord ‘inwijding’ hoort welhaast als standaarduitdrukking het woord ‘geheim’. Mijn kennismaking met Miskotte kan ik ook met die uitdrukking verduidelijken. Wat ik later leerde kennen als ‘bevinding’ laat zich in mijn beleving misschien het beste samenvatten in het onderscheid tussen ‘geheim’ en ‘raadsel’. Een raadsel vraagt om een oplossing. En als dat niet lukt vraagt het raadsel om vernietiging van zichzelf. Het dient hoe dan ook overmeesterd te worden. Een geheim (dat over dezelfde materie kan gaan als een raadsel) is daaraan tegengesteld. Een geheim vraagt erom bewaard te worden. Gediend en overdacht. Gewogen en behoedzaam omcirkeld. Met een dergelijk gekwalificeerd onderscheid tussen twee begrippen wordt een ervaring op begrip gebracht. Dan wordt een ervaring tot theologie. En dat is wat er na 1965 in mijn zoektocht door Miskotte’s werk gebeurde.

Wanneer ben ik voor het eerst Miskotte gaan lezen? Dat moet in mijn HBS-tijd zijn geweest. In onze boekenkast thuis stonden een aantal van zijn preken: ‘Geloof bij de gratie Gods’ en de bundel met toespraken ‘Uitkomst’. Ik kan me niet herinneren er toen veel in te hebben gegrasduind. In de examenklas van de HBS in ‘64/’65 was ik bij gelegenheid wel eens oppas in de pastorie, en Paul Oskamp liet mij vrijelijk in zijn studeerkamer rondkijken. Daar heb ik toen in ‘Hoofdsom der historie’ zitten lezen en was ik gefascineerd door de taal ervan. Die taal moest toen voor mijn besef ook een diepe lading herbergen, hoewel ik die in z’n omvangrijke inhoud nauwelijks kon peilen. Aldaar Miskotte als taalvirtuoos ontdekkend heeft me dat er zeker toe gebracht kort daarop naar de Willem de Zwijgerkerk te gaan om hem ook daadwerkelijk te horen.

Wanneer ik in 1966 ga varen neem ik van thuis Miskotte’s ‘Uitkomst’ mee. In de schrijfstijl van die zeven jeugdpreken herken ik alleen met enige moeite de Miskotte die ik kort daarvoor had horen preken. De taal van die oudere preken komt me dan wat gezwollen voor. Zijn actuele preken vind ik strakker, soberder, meer to the point. In februari 1968 krijgt mijn moeder voor haar 50e verjaardag Miskotte’s ‘Als de goden zwijgen’ dat fotomechanisch is herdrukt. Miskotte heeft vanwege de onmogelijkheid iets aan de tekst uit 1956 te wijzigen bij deze tweede druk een uitvoerig voorwoord geschreven. En in dat tweede voorwoord stuit ik dan op iets dat ik al lezend voorzie van twee dikke uitroeptekens. Het is de passage over de hermeneutische vragen, waar Miskotte schrijft: …Het meest is mij gelegen aan het stuk waarin de algemene hermeneutiek als toepasbaar op de Heilige Schrift wordt verdedigd en, zij het summier, de eigenaardige denkweg wordt gewezen van het bijzondere naar het algemene, van het bepaalde naar het ontgrensde, van het kleine concrete naar het overmachtige en universele, van de heilsmacht naar de almacht, van de uitverkiezing naar de vrede-op-aarde, van het bijzonder gehoor naar het weids aanschouwen, van de tempel naar de alomtegenwoordigheid, van de nabije vervulling naar de voleinding, van het midden-van-de-tijd naar de alomvattende Godstijd. Ik houd het ervoor dat deze weg voor onomkeerbaar te houden, de meest beslissende, de heilzaamste correctieven voor de klassieke kerkleer impliceert.

Zonder precies te weten wat hermeneutiek betekent ‘valt bij mij het kwartje’. Het geheim heeft een structuur gekregen; de gevoelsmatige inwijding een intellectuele vastigheid. Zo zit het dus! Ik krijg iets van een theologische methodiek aangereikt (later leerde ik dat die ‘inductie’ heet), maar hier wel in een poëtische verwoording. Dat er zich tussen poëtisch en noëtisch het nodige manifesteert, zal ik pas decennia later ontdekken en erkennen. Voorlopig kan ik het hier mee doen. En gà ik het ook doen. Mijn besluit later dat jaar om het varen op te geven en theologie te gaan studeren is mede ingegeven door deze ontdekking in dat tweede voorwoord van ‘Als de goden zwijgen’. Ten tweeden male in krap drie jaar tijd heeft Miskotte mij ‘te pakken’ gekregen. De eerste keer op het niveau van de beleving, van de sfeer in de kerkdienst ‘met stem en instrument’. De tweede keer op het niveau van de intellectuele ‘Entdeckerfreude’.

Een halve eeuw later terugkijkend op deze twee ‘momenten’ in het krachtveld van het leven moet ik zeggen wat iedereen wel weet: het besef van een ‘inwijding’ is indiscutabel, de intellectuele Entdeckerfreude is dat niet. Het eerste, de inwijding (het is me jaren later in een heel andere context nog een keer overkomen), heeft een evidentie die niemand je kan afnemen. Die is, ook zonder woorden, wáár. Het zet je in een innerlijke ruimte. Dat klinkt paradoxaal: een innerlijke ruimte buiten jezelf. Maar omdat de ervaring niet van intellectuele aard is, is het paradoxale hier geen probleem. Bij de Entdeckerfreude word je in een uiterlijke ruimte gezet. Waarin je je leven beroepsmatig vorm kunt geven. Waarin je je woordje kunt doen. Waarin je je ontdekking kunt toetsen. Waarin je die ontdekking misschien wel moet herzien of zelfs moet opgeven.

Ik ben Miskotte dankbaar dat hij zowel de actor is geweest van het ene als het andere. Aan het besef van inwijding in een (heils)geheim kan en wil ik niets veranderen. Aan de Entdeckerfreude van het inductieve als (enige verantwoorde) theologische methode is bij mij wel het nodige veranderd. Maar het is, denk ik, aan Miskotte’s eigen bevindelijkheid te danken dat ondanks die intellectuele verandering toch de waarheid van de poëtische verwoording van die inductie blijft stralen.

Die wonderlijke tweevoud van de dingen heeft Miskotte zelf ooit eens pregnant onder woorden gebracht. In ‘Woord en Dienst’ verscheen in 1967 een interview van G. Puchinger met Miskotte over secularisatie. Aan het eind van dat interview spreekt Miskotte de gedachte uit dat “de strategie Gods en de inspiratie van de Geest” ons mogelijk wel eens, tot onherkenbaar wordens toe, buiten de kerkformaties zou kunnen uitdrijven. Waarna de slotzin volgt: “Wat echter niet uitsluit dat we ook in deze laatste grensoverschrijding van God gekend zouden zijn!”. Ik zou nu zeggen: dat laatste blijft wáár, ook als dat uitdrijven uit onze kerkformaties niet gebeurt ‘door de strategie Gods en de inspiratie van de Geest’. Ik kan Miskotte niet meer vragen of hij dat zou beamen, maar ik heb wel een vermoeden.

 

Jan Bruin

Dr J. Bruin is emeritus predikant