Emil Brunner in discussie

logoIdW

Eginhard Meijering sluit zijn glasheldere, geannoteerde vertaling van Brunners Der Mittler (1927) af met het derde deel, gewijd aan het werk van de middelaar. En zie: daar verschijnt Jezus-in-actie in de taal van het Interbellum. Ditmaal treft me de strenge zakelijkheid waarmee Brunner de figuur van Jezus tekent. Geen verhalen, geen gelijkenissen, geen romantische invulling, maar alles teruggebracht tot het ene gebeuren van de verzoening, zonder speculatieve mitsen en maren, in strakke, dogmatische lijnen neergezet. Als hij Jezus zegt, zegt hij verzoening en licht dat toe met klassieke begrippen zoals het straflijden en het zoenoffer. Hij doet het uitdagend met een air van: hier loop ik als modern theoloog niet voor weg en wie zichzelf serieus neemt doet er goed aan daar ook niet voor weg te lopen. En net voordat de lezers zouden gaan denken dat dit toch wel ver van hun eigen pogingen tot verzoenende actie afstaat, besluit Brunner zijn betoog met de onverwachte, programmatische uitspraak: “Het hele evangelie van Jezus Christus is uitleg van het eerste gebod: ‘Ik ben de Heer, uw God, ge zult geen andere goden naast mij hebben’… De prediking van de kerk kan, als het juist is, niets anders willen dan dit eerste gebod inprenten. Een andere taak heeft die niet. Daarin ligt haar hele leer, de dogmatische evenals de ethische, besloten.” (p. 249, in de Duitse uitgave S. 538).

Geen religieus knuffeldier

Toen Karl Barth in december 1927 dit boek las, schreef hij aan Edyard Thurneysen: “Ik ben net bezig de dikke pil te lezen, die onze vriend Emil op de huistafel heeft gelegd, en ik volg hem werkelijk niet zonder deelneming en dankbaarheid voor het werk dat hij daarmee heeft geleverd.” Er spreekt in ieder geval respect uit deze eerste receptie. En ik vermoed dat een dergelijk respect ook bij de betrokken lezer in onze tijd niet zal ontbreken. Ook nu zijn er begeesterde gidsen nodig die de ‘zaak’ van Jezus Christus zonder omwegen aan de orde stellen. En dat is precies wat Emil Brunner wil doen. Tegelijk doet hij het op de wijze van de jaren twintig. Het beeld dat hij toen van Jezus Christus schetste stond mijlenver af van de negentiende-eeuwse, mild verzoenende, zacht zegenende Christus van Thorvaldsen die vele huiskamers religieus opleukte. Als ik Brunners christologie lees, zie ik eerder een compositie van Piet Mondriaan voor me. De werkelijkheid gereduceerd tot een ensemble van strakke, stevig aangezette lijnen. De blik zoekt tevergeefs naar beelden. De weergave van levende wezens lijkt er wel verboden. Vroomheid is ver weg. En toch zijn zijn doeken geladen van kracht en spanning. Ze zien je indringend aan. Hier wordt een werkelijkheid in het heden present gesteld en ze blijft present, op onontkoombare wijze. Zo verschijnt in Brunners boek Jezus Christus: geen religieus knuffeldier, maar een gebeuren van Godswege. Ik word door deze zakelijkheid aangetrokken en toch, toch blijft mijn blik hunkeren naar beelden. En ik vermoed dat ik de enige niet ben. Is het een wonder dat er na deze dogmatische reductie toch weer een weelderiger Jezusbeeldcultuur is ontstaan? De rockopera Jesus Christ Superstar  van Andrew Lloyd Webber en de film Il Vangelo secondo Matteo van Pasolini beroerden indertijd vriend en vijand. Bachs barokversie van de passie heeft onlangs zelfs Reinbert de Leeuw tot tranen gebracht. En – laten we eerlijk zijn – wij weenden zachtjes mee. Met Pasen explodeert de christelijke verbeeldingskracht, zoals het vuurwerk met Oud en Nieuw. En zeker, ook die beweging roept vanzelf weer het verlangen op naar een kort en helder woord, waardoor Jezus, de Heer, onderscheiden wordt van de machten van deze tijd. Kortom, er is een tijd voor Bach en er is een tijd voor Brunner.

Kritische posities

De lectuur van Der Mittler uit 1927 maakt me ervan bewust hoezeer de verzoeningsleer in de theologische discussie binnen een eeuw is getransformeerd. Dit krachtige, kritisch-protestantse denken ‘van God uit’ werd van verschillende kanten net zo krachtig en kritisch gerelativeerd. Wie betrokken raakte in de oecumenische discussie, kon niet anders dan verschillende modellen van verzoeningsleer naast elkaar laten staan. Wie de socialistische strijd voor de gerechtigheid leerde kennen, kon het niet bij theologische theorievorming laten en oefende zich in de hoop op verzoening van de samenleving. Wie Chagalls gekruisigde gestalte heeft gezien, half verborgen achter de Joodse gebedsmantel, weet wat er gebeurt als Jezus weer als Jood wordt herkend. Vanaf dat moment kan je de marteling aan het kruis niet meer los zien van wat er door de eeuwen heen met het Joodse volk is gebeurd. Durf je dan nog wel dogmatisch van verzoening te spreken of zoek je liever naar woorden voor het gebed op Grote Verzoendag? En daar bleef het niet bij. Elk van deze kritische posities werd op den duur ook weer tegen het licht gehouden en moest herzien worden. Je kan Brunners christologisch ontwerp uiteraard niet meer lezen zonder dit aanbod van steeds nieuwe ontwerpen mee te denken. In zijn vertaling en commentaren helpt Eginhard Meijering de lezer hier en daar met kleine zijlichten en met een zachtmoedig relativerende slotbeschouwing. Maar hij wil Brunner niet ongelezen laten en hij maakt zich reeds op om ook diens driedelige Dogmatik te gaan vertalen.

Barths verzoeningsleer

Het viel me op dat Eginhard Meijering zijn vertaling van Barths Kirchliche Dogmatik onderbrak na de inleiding van diens vierdelige Verzoeningsleer. Barths grote gebaren werden hem op dit terrein even iets te machtig. Hij besloot terug te grijpen op Emil Brunner, de integere theoloog die hij vroeg in zijn studietijd leerde kennen. En zo ligt hier nu de vertaling van diens christologie, die in de spits niets anders dan een verzoeningsleer wil zijn. Voor mij lopen de loyaliteiten anders. Ik raakte in de studietijd nu juist vertrouwd met dat enorm uitgestrekte veld van Barths verzoeningsleer. Het had zeker een machtige uitstraling, maar toen ik er eenmaal wat afstand van genomen had, zag ik het gaandeweg in een ander licht. Als ik me achteraf rekenschap geef van de betekenis die Barths verzoeningsleer voor me heeft, dan noteer ik dat Barth in zijn theorievorming ruimte geeft aan verschillende invalshoeken. De verzoeningsleer die in de jaren twintig nog een eenvoudig, overzichtelijk kruispunt leek, wordt door hem in de jaren vijftig en zestig omgebouwd tot een gigantisch knooppunt van wegen. Daardoor kon hij de verschillende verkeersstromen van het denken uit elkaar houden en de doorstroming bevorderen. Het ‘denken van God uit’ komt als eerste aan de orde, maar daarna, even belangrijk ‘het denken van de mens uit’ en daarna nog eens en weer even belangrijk ‘het denken van de wereld uit’. En het geheel zou worden afgesloten met de ethiek. Het voordeel van deze vierdelige opzet van de verzoeningsleer is, dat Barth in deze discussie ruimte geeft aan verschillende benaderingen. Hij laat de elkaar schijnbaar tegensprekende gezichtspunten staan en doet zijn best om elk gezichtspunt serieus te nemen en het grondig te doordenken. Hij laat zich dus in zekere zin onderbreken door die tegengestelde geluiden. Hij is niet bang dat daardoor zijn eigen inzicht verloren zal gaan. Integendeel, zijn eigen inzicht kan alleen groeien en rijpen door deze storende confrontaties toe te laten. Welnu, die opzet en die instelling van Barth werkt als voorbeeld voor theologisch denken: je kan beter geen systeem bouwen waarin alles tot een synthese wordt gebracht, maar je kan wel in beweging blijven door steeds nieuwe, storende gezichtspunten toe te laten en te verwerken. Die werkbaarheid van Barths methode hielp me verder. Mijn vraag is nu: hoe werkbaar is Brunners Dogmatik? Eginhard Meijering zal dat voor ons aan het licht brengen.

Maarten den Dulk

Prof. Dr. M. den Dulk is emeritus hoogleraar Praktische Theologie (Universiteit Leiden)

E. Brunner, De Middelaar. Bijdrage tot de bezinning op het geloof in Christus. Deel III: het werk van de Middelaar. Vertaling met aantekeningen door E.P. Meijering (Pumbo.nl 2018).

(In de Waagschaal, jaargang 47, nr. 11. 3 november 2018)