Een preek van Barth over de Titanic

 

Eind 2022 verscheen deel 56 in de ‘Gesamtausgabe’ van Karl Barth. Het bevat 54 preken uit 1912, zijn eerste volle jaar als predikant in Safenwil. In deze preken laat de vroege Barth zich goed kennen. Hij schroomt niet persoonlijk te worden. Hij is bereid toe te geven als hij in de fout is gegaan door mee te doen aan geruzie (zoals zijn krantenartikel in reactie op de open brief van W. Hüssy n.a.v. zijn lezing Jesus Christus und die soziale Bewegung). Verder valt zijn educatieve gedrevenheid op, waarmee hij poogt zijn gemeenteleden vanuit allerlei onderling wantrouwen, gekibbel en geroddel te brengen tot een betere verstandhouding.

Ook brengt Barth hier al in praktijk wat hij later zegt over krant en bijbel. “Het lezen van allerlei uitgesproken wereldlijke literatuur en vooral van de krant is dringend aan te bevelen om de Brief aan de Romeinen te verstaan.” (Römerbrief II, Gesamtausgabe, p. 572). En “Neem je bijbel en neem je krant en lees beide. Maar interpreteer de krant vanuit de bijbel!” (Gespräche 1963, Gesamtausgabe, p. 13). Zijn preken uit 1912 maken soms deel uit van een lectio continua: drie over de doop en drie over de verzoeking van Jezus, drie over het zijn als kind en elf over de Bergrede. In deze seriepreken komt de actualiteit van dichtbij (Safenwil) en verder weg volop ter sprake. Soms is het ook omgekeerd. Dan is de actualiteit de aanleiding voor een preek, zoals de dood van zijn vader, de ondergang van de Titanic, de dood van William Booth of het bezoek van de Duitse keizer aan Zwitserland. Ook in deze preken heeft de gekozen bijbeltekst toch het laatste en alles bepalende woord. Dit geldt ook voor de preken, die je bijna lezingen zou kunnen noemen, zoals die over de Reformatie, over het preken zelf en over de geloofsgemeenschappen naast de kerk.

De preek

Een goed voorbeeld hoe Barth in 1912 actualiteit en bijbel met elkaar in verband brengt, is zijn preek van zondag 21 april n.a.v. de ondergang van de Titanic, een week eerder. Deze preek heb ik zo kort mogelijk samengevat, zonder commentaar en invoegingen; het enige dat ik toegevoegd heb, staat tussen [rechte haken].

De tekst die Barth voor deze preek kiest, is Psalm 103:15-17. Om te beginnen zegt hij dat deze ramp met meer dan 1500 doden hem zeer bezighoudt. Zulke gebeurtenissen mogen we niet negeren, want ze lenen zich om God daarin tot ons te laten spreken en wel over onze menselijke grootheid en nietigheid en over de toorn en genade van God, die in ons en over onze lotgevallen heerst. We mogen ons daarom niet afsluiten voor wat God ons juist in deze verschrikkelijke ramp te zeggen heeft.

Uitvoerig beschrijft Barth de voorgeschiedenis en de bouw van de Titanic, de grootte ervan, het aantal bemanningsleden en passagiers, alle gemakken en vermaaksmogelijkheden op deze ‘drijvende stad’, en dan hoe dit schip na een aanvaring met ijsberg ten onderging en waarom er zoveel slachtoffers vielen. De gegevens hiervoor haalt hij uit krantenartikelen, die de week ervoor over de Titanic zijn verschenen.

Pas als zijn preek bijna halverwege is, brengt Barth de tekst ter sprake: “De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem des velds, zo bloeit hij; wanneer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer”. Dit is de schokkende boodschap van deze verschrikkelijke catastrofe. Het is moeilijk om dit goed onder woorden te brengen. Wij mensen worden dan al gauw oppervlakkig, of juist dwingend betweterig, alsof we hebben deelgenomen aan Gods raad, waarin tot zo’n ramp werd besloten. Toch wil hij nu duidelijk maar voorzichtig laten weten op welke gedachten deze gebeurtenis hem heeft gebracht. Wat hij kan zeggen, zal niet toereikend zijn. Daarom: denk ook zelf na over hoe God ons hierin wil aanspreken.

Ten eerste dan de nietigheid van de mens en van alles wat hij produceert en ontwikkelt. Let wel, niet dat vooruitgang en techniek goddeloos zouden zijn, zoals nu wel van menig kansel zal worden verkondigd. Het is geen zonde grote schepen te bouwen en ze op zee te laten varen. Desondanks heeft hij de indruk, dat God met dit ongeluk zich als Heer wil tonen. Het gaat dan om de wijze waarop de techniek wordt benut. Waarom zoveel energie, vlijt en geld besteden aan inrichtingen voor luxe en vermaak op dit schip? Dat is speelse overmoed. De tegenstelling tussen het vrolijke gedoe aan boord en de hulpeloosheid waarmee dit schip het moest afleggen tegen een eenvoudige natuurkracht, onthult een leugen. God laat niet met zich spotten. Hij wil dat wij werken en iets scheppen in de wereld. Hij wil niet dat wij doen alsof wij al klaar zijn met werken en kunnen gaan flierefluiten, want dan is Hij klaar met ons. Niet altijd, maar soms toont Hij ons dat en stuurt een ijsberg om ons eraan te herinneren, dat wij geen reden hebben om aan zotternijen te doen, terwijl wij zouden moeten werken en strijden.

Ten tweede: Dit ongeluk had niet hoeven plaatsvinden. Ook menselijke schuld speelt mee, als wij van de Titanic en de 1500 slachtoffers moeten zeggen: hun plek kent hen niet meer. Wel stuurde God die ijsberg, maar wie gaf het bevel die ijsberg tegemoet te varen? Wie is verantwoordelijk? De kapitein dacht niet aan de veiligheid van bemanning en passagiers, maar aan zijn opdracht zo snel mogelijk de oversteek te maken. Nog meer schuld dragen zij die hem deze opdracht gaven. Dat zijn de leiders en aandeelhouders van de scheepvaartfirma. (Haar president was ook aan boord en is – helaas, zou men bijna zeggen – een van hen die gered zijn, aldus Barth.) Zij zagen dit dure schip, waarin zij hadden geïnvesteerd, met 800 bemanningsleden en 1400 passagiers als een middel om geld te verdienen. Zij hebben de veiligheid van al deze mensen ondergeschikt gemaakt aan de concurrentiestrijd met andere firma’s. Omwille van hun dividend hebben zij 1500 doden en het verdriet van hun families op hun geweten. Maar niet alleen deze firma, heel het systeem van winstbejag is schuldig. Zoals de ‘Freie Aargauer’ het volgens hem terecht formuleerde: “De ondergang van de Titanic is een misdaad van het kapitalisme”. Zo zouden we de Titanic kunnen zien als een metafoor van het huidige maatschappelijk systeem. Het schip van de werkende mensheid snelt vooruit, met aan het roer niet de gedachte aan het welzijn van velen, maar de zelfzucht van enkelen. Zolang wij deze zelfzucht niet uitschakelen, geen boete doen en niet streven naar echte gemeenschappelijke arbeid, lopen wij het gevaar om nog heel andere catastrofes over ons af te roepen.

[Ten derde:] Ondanks menselijke zonde en schuld mogen wij ten aanzien van deze gebeurtenis ook dit andere stellen: “De genade des Heren is van eeuwigheid tot eeuwigheid over wie Hem vrezen, en zijn gerechtigheid over kindskinderen”. Deze genade geeft ons hoop en wekt in ons het geloof, het kinderlijk vertrouwen, dat zonde en schuld overwint. Deze genade verkondigt ons niet alleen onze vergankelijkheid en haar oorzaken, maar ook in een zuiverheid die we maar zelden beleven, dat het met Gods zaak voorwaarts gaat in de wereld. Men speurt iets daarvan, dat Christus een steeds grotere macht wordt in de wereld, wanneer men leest over bemanningsleden die niet zichzelf wilden redden, maar hun plicht deden en met hun eigen dood voor ogen tot het laatst toe alles deden om zwakkeren de weg ten leven te laten gaan. Het getuigt dan ook van groot ongeloof om ten aanzien van zulke feiten onze tijd nog steeds een slechte, goddeloze tijd te noemen. In de gezindheid en handelwijze van deze eenvoudige zeelui zien we een voorteken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Zo, zoals zij deden, zullen de mensen werken, niet meer uit zelfzucht maar als burgers van het Godsrijk. Deze dappere onzelfzuchtige mannen mogen niet voor niets hun graf in de golven hebben gevonden. De boodschap van de genade des Heren die is van eeuwigheid tot eeuwigheid en die zij in hun dood hebben verkondigd, moet ons hart en geweten raken, moet ons wakker schudden, op de been helpen en ons uit de vergankelijkheid en uit de zonde tot de gerechtigheid leiden. Wanneer deze boodschap dat doet, zal deze schokkende gebeurtenis voor ons onvergetelijk worden.

Krant en bijbel

Aldus Barth over de ondergang van de Titanic. Wat weegt in zijn preek zwaarder: de krant of de bijbel? Naar de vorm gezien zou je zeggen: de krant. Hij gebruikt de preek om zijn hoorders te informeren over wat er speelt in wereld. Wij zouden dat zo niet meer doen, omdat in onze tijd alle informatie overal en voor iedereen toegankelijk is. Voor Barth is niet de krant maar de bijbel die de inhoud van zijn preek bepaalt. Hij beziet de ondergang van de Titanic in het licht van Gods genade. Ook dat God nee zegt door een ijsberg te sturen, beredeneert hij niet op de wijze van de natuurlijke theologie; hij speculeert niet over Gods linkerhand e.d. Het gaat hem juist om de interventie van Gods genade in een wereld van menselijke overmoed en zelfzucht. Daarin herken ik, ondanks de vorm van zijn preek, de latere Barth.

Ab Venemans

Ds. A. Venemans is emeritus predikant (PKN) te Voorburg

N.a.v. Karl Barth, Predigten 1912, hg. v. Eberhard Busch u. Beate Busch-Blum (Karl Barth Gesamtausgabe Abt. I), Zürich 2022

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023