Een open zenuw
Als lezer van In de Waagschaal doet Jonathan Zondag een oproep tot nadere bezinning van het predikantschap. Hoe serieus neemt de kerk, en hoe serieus nemen predikanten zelf, dit ambt, bijvoorbeeld als het gaat om de prediking van het heil? De zeven brieven over het ambt van Arjan Plaisier, waarnaar Zondag aan het slot verwijst, zijn nog niet zo lang geleden uitgekomen als een handreiking aan de gemeenten om het gesprek over het ambt nieuw leven in te blazen. Wie van de lezers, predikant of niet, pakt de handschoen op?
Predikanten exegetiseren weinig. In menige preek wordt het Evangelie hoogstens mondjesmaat verkondigd. Preken lijken aan inhoud en relevantie in te boeten. Maar o wee als je er wat van zegt! De discussie over de prediking dreigt te stranden. Kunnen we het gesprek weer vlottrekken?
Secularisatie van binnenuit
Het was een opmerking van J. Muis in dit blad die bij mij bleef haken. Aan het einde van een essay over Paul Schol-ten komt de Utrechtse hoogleraar met een cri de coeur: de kerk wordt niet zozeer bedreigd door een afnemende godsdienstvrijheid, maar door een afnemende moed om van die vrijheid gebruik te maken. “Wanneer de kerk zichzelf niet meer verstaat als liefdesgemeenschap rondom Jezus Christus die toeleeft naar Gods komende koninkrijk en die Jezus Christus verkondigt als Heer en Verlosser van alle mensen, seculariseert zij van binnenuit. De dringendste vraag is niet of de kerk in de staat het recht heeft om het evangelie te verkondigen, maar of zij zelf van dit recht gebruik maakt.”1 Muis is zeker niet de eerste die de innerlijke secularisatie van de kerk aan de orde stelt. A. van de Beek heeft dat in nog veel scherpere bewoordingen gedaan. “De meeste christenen en voorgangers hebben een uiterst uitgedunde marcionitische Bijbel, waarin alleen fijne woorden staan. Oordeel, gericht, verbijstering over Gods ondoorgrondelijke gang worden weggelaten.”2
Ergernis over het evangelie
Dergelijke zorgen raken mij als predikant. Want ik draag medeverantwoordelijkheid voor kerkdiensten waarin al dan niet het evangelie verkondigd wordt. Ik ken de goedbedoelde pogingen van ouderlingen en gemeenteleden om predi-kanten zodanig te sturen dat kerkdiensten minder saai worden en relevanter voor het gewone leven. Aan mij dan de schone taak om uit te leggen dat een spiegelverhaal in de eredienst niet Bijbellezing en prediking kan vervangen. Uit ervaring weet ik dat het evangelie ‘voor de Grieken een dwaasheid is en voor de Joden een ergernis’. Ik merk dat het in deze tijden waarin autonomie hoog in het vaandel staat nog een hele toer is om uit te leggen dat we Jezus als ‘Heer’ zouden moeten zien. Het is veel populairder om God als een liefhebbende Vader te zien en Jezus als een Vriend dichtbij God die het goede voorbeeld geeft en bereid is zichzelf op te offeren. Ook het preken over het oordeel van God is een uphill battle. “Dat vind ik moeilijk om te geloven”, zeggen mensen als de oordelende God ter sprake komt. Ik kan me gesprekken over de kinderdoop herinneren waarin ik moest praten als Brugman om duidelijk te maken dat de kinderdoop niet alleen een geboortefeest is, maar ook de afwassing van de zonden. Ik heb mijn handen vol aan het uitleggen van de basis van het geloof. De positie van de predikant is veranderd. Om met C. Wessel te spreken: de predikant is een missionaris geworden.3
Google als basis voor de preek
Ondertussen roepen de observaties van Muis en Van de Beek wel de vraag op wat er werkelijk gebeurt in de prediking. Preken deze dogmatici voor eigen parochie of hebben ze een punt? Het lijkt onmiskenbaar dat de aandacht van predikanten voor de Bijbel tanende is. Uit onderzoek van H. Stoffels blijkt dat maar 47% van de predikanten bij het voorbereiden van een preek via een wetenschappelijk commentaar in aanraking komt met de grondtekst. Het maken van een werkvertaling voor de preek wordt door een luttele 8% van de predikanten gedaan. Hbo-docent H. Snoek stelt op grond van die cijfers de vraag waarin het onderscheidende van predikanten en hbo-theologen in de prediking nu precies zit. Want die zit kennelijk maar in beperkte mate in de exegese van de grondtekst.4 Bij mij roepen deze cijfers heel andere vragen op: wat proberen predikanten met hun prediking te bereiken en waarom speelt de exegese van de grondtekst daarin in het algemeen een marginale rol? Hebben de bijbelwetenschappen zich in hun emancipatie van de kerk uit de markt geprezen? Het roept ook de vraag op wat voor soort voorbereiding hiervoor in de plaats gekomen is. Als predikanten zich in meerderheid niet meer op de grondtekst oriënteren, hoe bereiden ze zich dan voor? Is de grondtekst vervangen door Google? Bijbelse exegese door culturele analyse? Theologie over schuld en boete door psychologie van onmacht en empowerment? Het maakt mij pessimistisch over het predikantschap. De landelijke kerk doet van alles om met permanente educatie en evaluatiegesprekken het vak van predikant verder te professionaliseren. Met een zesjarige academische opleiding van hoogstaand niveau en een systeem van levenslang leren kun je stellen dat predikanten nooit zo goed toegerust waren als nu. Maar als basale vaardigheden uit de opleiding niet worden toegepast, zullen predikanten de inzichten uit de permanente educatie dan wel gebruiken in hun werk?
Priester of pastor
Maar laten we ons niet blindstaren op statistieken en ons richten op waar het in de prediking nu eigenlijk om gaat. Een hooggestemde visie daarop is recentelijk neergezet door wijlen G.G. de Kruijf. Bij de presentatie van het boek Het Heilige gebeurt van F.G. Immink stelde hij dat in de prediking “een gooi naar de ziel” wordt gedaan. Mede door de invloed van de bevindelijke prediking hebben kerkgangers in Nederland bewust of onbewust de verwachting dat er in de prediking iets heiligs gebeurt, dat er bij wijze van spreken ‘een ouwel’ op hun tong wordt gelegd. De prediking moet dan dus met woorden de functie van de eucharistie vervullen, namelijk heilsbemiddeling. De opvatting van de dienaar des Woords als priester of heilsmiddelaar heeft oude papieren. Maar in hoeverre wordt die opvatting nog gedragen? Onderzoek van H. de Leede en C. Stark kan daar licht op werpen. Slechts een klein deel van de onderzochte predikanten (die een paar jaar bezig zijn) beschouwt heilsbemiddeling als het doel van de prediking. Verreweg de meeste predikanten richten zich op ‘bewustwording, bestaansverheldering en beleving van aanvaard zijn.’5 De meeste predikanten zien zich in de prediking dus als herder en/of leraar, maar niet als priester. De visie van Immink is een minderheidspositie. Niet iedere predikant zal zo gemakkelijk zeggen dat in erediensten ‘het heilige gebeurt’. Maar mogen we met minder genoegen nemen?
Hoe nu verder?
Het onderzoek van De Leede en Stark zoals weergegeven in Trouw riep onder dominees heftige reacties op. De meeste reacties waren defensief. Sommige collega’s verwierpen de analyse van De Leede en Stark door te zeggen dat de hoorders in hun eigen gemeente wel degelijk tevreden zijn over de prediking. En daar zit wel een punt. In de Protestantse Kerk is de predikant niet alleen verantwoordelijk voor de verkondiging van het Evangelie. Er is een voortdurende interactie tussen predikant en gemeente. Van ‘eigen’ predikanten wordt verwacht dat zij in de prediking voldoende aansluiten bij de spiritualiteit van de gemeente. Toch is het onvoldoende feedback van onderzoekers op de prediking af te doen door te zeggen dat het ‘bij ons anders’ is. Wat nodig is, zijn geestelijke gesprekken over de prediking. Geschrokken van de reacties sprak De Leede van “een open zenuw”.6 Mijns inziens verdient het onderwerp beter. Waarom is het onderwerp zo gevoelig? Kan het zijn dat dit duidt op een grote onzekerheid rond het ‘waagstuk der prediking’? Zonder de redactie voor de voeten te willen lopen: over dergelijke vragen zou ik nog wel eens bijdragen van anderen willen zien.
Mijns inziens zou het gesprek ook op andere plekken gevoerd moeten worden dan in dit blad. Tenslotte dragen ouderlingen medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten. Het gaat er niet alleen om hoe de boodschap gebracht wordt, maar ook hoe die ontvangen wordt. Steun vanuit de gemeente bij de verkondiging van het Evangelie is voor predikanten onontbeerlijk. De eerder genoemde C. Wessel constateert dat ouderlingen en diakenen zichzelf tegenwoordig minder als ambtsdrager zien en meer als vrijwilliger. Ouderlingen en diakenen zijn mondiger dan vroeger maar vinden het moeilijk hun ambt spiritueel te beleven.7 Dat maakt een geestelijk gesprek over de prediking niet makkelijker. De toerusting van de kerkenraad blijft daarom onverminderd belangrijk. En het is een aangelegen punt dat kerkenraden zich bezinnen op de kerkordelijke opdracht om de gemeente te bepalen bij haar heil en haar roeping in de wereld. De brieven van scriba A. Plaisier over het ambt kunnen daarbij helpen.
Jonathan Zondag
Ds J. Zondag is predikant (PKN) in Middenmeer en Slootdorp en voorzitter van de classis Hoorn-Enkhuizen.
1 J. Muis, ‘Het recht op verkondiging. Paul Scholten over kerk en staat.’ In de Waagschaal, jaargang 43 (1), 2014.
2 A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest. Zoetermeer: Meinema, 2012, 390.
3 C. Wessel, ‘Predikant: van intellectueel naar missionaris’. In de Waagschaal, jaargang 41, november 2012.
4 H. Snoek, ‘De grondtekst in het gedrang.’ Woord en Dienst. Zoetermeer: Boekencentrum, mei 2014.
5 J. Goossensen, ‘Een steen in de vijver.’ Woord en Dienst. Zoetermeer: Boekencentrum, december 2012.
6 J. Goossensen, Ibid.
7 C. Wessel, Ibid.