Een lichtkring om het kruis
Bram van de Beek heeft theologisch Nederland weer eens verrijkt met een even omvangrijke als belangwekkende studie. Het is eigenlijk een dogmatiek met als centraal thema, van waaruit alles wordt belicht, het kruis van Christus. Formeel gezien is het boek een sprekend voorbeeld van een theologiseren, zoals een theoloog in de PKN nog steeds behoort te doen, ‘in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en in gemeenschap met het belijden der vaderen’. Hieraan kleven voor een remonstrant natuurlijk ook bepaalde moeilijkheden. De vraag rijst voor welke teksten of gedeelten van de Bijbel men het meest dankbaar is en waaraan men dus ook het liefst gehoorzaam wil zijn. Een verdere vraag is in de gemeenschap met het belijden van welke vaderen men zijn gedachten wil ontwikkelen. Van de Beek voelt de eerste moeilijkheid ook wel, vandaar dat hij ergens zegt dat het er bij het vraagstuk van de al dan niet vrije wil van de mens niet om gaat hoeveel teksten men voor zijn positie kan vinden, maar hoe men zich verhoudt tot de structuur van de Bijbel. Maar die structuur zal toch wel door de details worden bepaald en in de ordening van die details zullen zowel het eigen creatieve denken als het kritische onderzoek naar de Bijbel een rol spelen – wat de term ‘gehoorzaamheid’ problematisch maakt. Het beroep op de Bijbel vind ik bij de auteur niet altijd even overtuigend, maar dat vind ik van ondergeschikt belang. Bij de keuze van de vaderen en tijdgenoten speelt de subjectieve factor een even grote rol. Ik constateer dat de auteur in dit opzicht zijn vleugels wijd heeft uitgeslagen: de hele breedte van de theologie-geschiedenis komt aan het woord. Van de Beek geeft weer blijk van een grote belezenheid die hij op een heldere manier weet te presenteren waardoor het boek erg leerzaam wordt. Wie wil worden bijgepraat over hoe men in de loop der eeuwen en in het heden tegen theologische vraagstukken heeft aangekeken en aankijkt, die vindt in dit boek een grote hoeveelheid materiaal. Over schepping, antropologie voorzienigheid, theodicee, angelologie, zondeleer, het leven met Christus – men zal altijd breed en deskundig worden geïnformeerd. De enige kritiek die hier af en toe zou kunnen worden geuit is dat de besproken theologen uit vroegere tijden soms in een moderne context worden besproken (zo bijvoorbeeld Marcion, die tussen Berkouwer en Regin Prenter over ‘God en het kwaad’ aan het woord kont). Dat hebben de meeste dogmatici evenwel de eeuwen door gedaan, en daardoor kunnen de theologen uit het verre verleden ook wel tot gesprekspartners worden.
Wie enigszins thuis is in de vaderlandse theologie van de vorige eeuw herkent onmiddellijk in de titel de woorden van Noordmans: ‘De miljoenen jaren van de sterrenkunde en de biologie laten we rustig zwemmen. We houden ons om en bij de zesduizend jaren waarmee we in de Bijbel te maken krijgen. We houden ons dicht bij het kruis. Met die enkele duizenden jaren hebben we al genoeg te stellen. De andere kunnen we aan God overlaten.’ Daarbij sluit Van de Beek al met de titel van zijn boek aan. Dit betekent dat deze gepromoveerde bioloog de confrontatie met de natuurwetenschap, en zeker iedere theologische rechtvaardiging ten opzichte daarvan, uit de weg gaat. Een enkele keer werkt hij wel met natuurwetenschappelijke inzichten, maar dan alleen om pseudo-wetenschappelijke kritiek op het geloof te ontzenuwen (bijvoorbeeld in verband met de leer van de erfzonde).
De hoofdstrekking van het boek is: het gangbare schema ‘schepping – val – voltooiing’ moet vanuit het kruis worden vervangen door het ‘schema’: ‘gevallen schepping – de gekruisigde Christus, die ons genadig is’. Van de Beek wijst dan ook de gedachte aan een oorspronkelijke staat der rechtheid, die uiteindelijk op het einde van de geschiedenis weer moet worden hersteld, af. Er is ook geen vooruitgang in de geschiedenis, zeker geen vooruitgang die door ons tot stand moet worden gebracht. Als de auteur het leven van de christenen, dat het antwoord is op de verschijning van de gekruisigde Christus, bespreekt, dan is een centrale constatering dat de christelijke vrijheid betekent ‘dat niets hoeft’. Deze ontspannen definitie van het christelijke leven staat inderdaad wel weldadig ver af van het kerkelijke activisme van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. Van de Beek kondigt in dit verband aan dat, als hij ooit nog eens toekomt aan het schrijven van Retractationes, deze kwestie aan de orde zal komen. (Ik kan alleen maar hopen dat ik dat nog zal beleven – als dit artikel verschijnt zal ik 75 jaar zijn.)
De Schepper is al de gekruisigde Christus, zo duidt de auteur het klassieke gegeven van de schepping ‘in de Zoon’. Dit betekent dat we alleen van een gevallen schepping kunnen spreken. Dit impliceert geen dualisme tussen schepping en verlossing, Schepper en Verlosser, omdat Christus wel ‘tot de zijnen komt.’ Het houdt wel in dat het einde van de schepping feitelijk samenvalt met het begin van de val, zoals Tillich (die door de auteur een beetje stiefmoederlijk wordt behandeld) het ergens uitdrukt. Als gevallen schepselen kunnen we niet anders dan de hand grijpen van de gekruisigde Christus, die ons voor eeuwig wil vasthouden. Hier betoogt Van de Beek weer uitvoerig wat hij wel eerder op een provocerende manier had geponeerd: hier beneden is het niet.
Ik heb dit boek met bewondering en instemming gelezen. Mijn instemming geldt vooral het feit dat het christelijk geloof allereerst geloof in God is, die in Christus verlossend en bevrijdend tot ons komt. Er rijst voor mij wel een vraag: Hoe brengen we deze visie aan de man, in een wereld waarin de meeste mensen zich helemaal niet schuldig voelen, zeker niet ten opzichte van God, en als ze zich al schuldig voelen, ze van een psycholoog te horen kunnen krijgen dat dat onnodig is, en een wereld waarin men wel kankert over het negatieve nieuws dat men dagelijks op de tv krijgt voorgeschoteld en waaraan een eventueel bestaande God intussen niets doet? Ik vind in deze steun bij een moderne theoloog én bij de eerste grote christelijke theoloog. Het enige boek van Tillich dat door Van de Beek wordt aangehaald, en dan nog maar één keer is The Courage to be. Daarin laat Tillich zien dat bij het mens-zijn drie grondangsten horen: die voor de dood, die in de late oudheid overheerste, die voor de schuld, die kenmerkend was voor de late Middeleeuwen en voor de tijd van de Reformatie, en die voor de zinloosheid die de mens van vandaag kwelt. Als een van deze angsten overheerst, dan neemt dat niet weg dat de andere twee latent aanwezig zijn. Ik vraag me af of de angst voor de zinloosheid wellicht voor sommigen onder ons een landingsbaan voor de theologie van Van de Beek zou kunnen zijn. Wie zijn leven als zinloos ervaart, die heeft het gevoel dat hij niet werkelijk wordt liefgehad, ja dat hij het niet waard is te worden liefgehad. Hier kan het woord dat de gekruisigde en opgestane Christus tot ons spreekt een antwoord zijn. Wellicht zullen ook daaraan niet velen boodschap hebben. Is dat erg? Een weldadig aspect van Van de Beeks boek is dat hij zich weinig zorgen lijkt te maken over ‘het voortbestaan van de kerk’. Dit juich ik toe, en wel op grond van enkele gedachten van Irenaeus, de eerste Griekse kerkvader. Hij is door de auteur duidelijk geraadpleegd en wordt door hem vaak aangehaald. Irenaeus’ heilshistorische theologie staat ver af van het schema van Van de Beek. Maar zijn situatie lijkt een beetje op de onze: hij staat aan het hoofd van een kleine gemeente. Hij heeft net een plaatselijke vervolging achter de rug en is opgelucht dat er nu ruimte is voor de gemeente. Maar er is wel een andere vijand: de gnostici die op de ellende in de wereld wijzen en de vraag stellen waarom de Schepper niet direct een volmaakte wereld heeft geschapen. Irenaeus antwoordt daarop dat de gnostici ongeduldig zijn en dit leven, waarbij nu eenmaal lijden hoort, willen overslaan en onmiddellijk zo willen zijn als God. Hij kan dit lijden naar eigen zeggen alleen volhouden vanuit het geloof in Christus, die in ons bestaan heeft willen delen. Daarom verwerpt hij de leer van de gnostici die zeggen dat Christus geen werkelijk lichaam heeft gehad en niet is gekruisigd. Als dat zo is, aldus Irenaeus, dan bedriegt Christus ons, want dan roept hij ons op om stand te houden in vervolgingen maar onttrekt zichzelf er wel aan. Hier zien we hoe het geloof in de Gekruisigde, die ons de ware Schepper openbaart, de gemeente kan voeden. In de lange traditie die daarop is gevolgd staat ook het geleerde en gelovige boek van Van de Beek.
E.P. Meijering
Dr. A. van de Beek, Een lichtkring om het kruis. Scheppingsleer in christologisch perspectief, Meinema 2014 € 34,50