Een halve eeuw In de Waagschaal (7)

logoIdW

Bij het doorbladeren van al die nummers van In de Waagschaal van de laatste vijftig jaar kom je te veel auteurs tegen van wie in een terugblik als deze een artikel eigenlijk niet mag ontbreken. Eén van hen is H.W. de Knijff. Hij was als theoloog meester op meerdere wapens en schreef o.a. over hermeneutiek, ethiek (seksualiteit, milieu, economie), de verhouding theologie-natuurwetenschappen en natuurlijk Oepke Noordmans. Hieronder een artikel van zijn hand over globalisering, een thema dat aan actualiteit nog niets verloren heeft. Het komt uit het januarinummer van de nieuwe jaargang 36 (2007). Eigenlijk zijn voor het huidige nummer de jaargangen 31 tot en met 35 aan de beurt. Het artikel uit die vijf jaar past echter beter in het komende themanummer over Indonesië. Vandaar dat u reeds in dit nummer een artikel uit de vijf jaren tussen 2007 en 2011 te lezen krijgt.

Geld als macht: theologische opmerkingen bij globalisering

Op de bijeenkomst van de Prot. Werkgemeenschap voor de Partij van de Arbeid op 11 november 2006 hield de econoom B. Goudzwaard een informatieve lezing over het verschijnsel ‘globalisering’; H.W. de Knijff plaatste er theologische kanttekeningen bij. Hieronder volgt, ietwat gewijzigd, zijn daar gehouden lezing.

Theologie?
De vraag ligt voor de hand, of er theologisch iets zinnigs te zeggen valt over een politiek vraagstuk als de globalisering, met name gezien naar zijn economische aspecten. Het is toch een van de vele vraagstukken ‘die in de bijbel niet voorkomen’? Bij nader toezien ligt dit toch wel anders.

Ik som een paar punten op. Het gaat in de bijbel over ‘de oecumene’, ‘de gehele bewoonde wereld’, ‘alle volken’ (Matt. 28:19); qua internationalisme kan niets tegen de kerk op! Maar dan stuit men ook onvermijdelijk op het probleem van het nationalisme: de vraag naar de (theologische) betekenis van het volksbestaan en de grenzen daarvan. Vervolgens: het christendom. Een hele reeks vraagstukken zit daar aan vast: de rol van Europa en haar geschiedenis, van Israël, van de Islam, de zending en de wereldhistorische vraag van de verhouding tussen kerk en staat. En, last but not least: het geld en de kwestie van armoede en rijkdom, een mensheidsprobleem van de eerste orde. Hier wordt de bijbel zelfs tamelijk expliciet. Men ‘kan niet God dienen én Mammon (Matt. 6: 24). Kortom, geen reden tot abstinentie voor de theologie bij het vraagstuk van de globalisering!

De centrale vraag
Wat houdt het grote gebod voor ons in, als het gebiedt, God lief te hebben bovenal en, evenzeer, de naaste als onszelf (Matt. 22: 37vv.)? En wat betekent het, dat het recht der armen tot het centrum van de bijbelse boodschap behoort? Het moet de grond van de evangelieprediking aantasten, als de kerk zich onverschillig toont tegenover een wijze van geldbesteding, dei een groot deel van de wereldbevolking tot honger en ‘verelendung’ veroordeelt. Heel veel van onze euro’s worden onrechtmatig ontvangen en op mensonterende wijze uitgegeven. Een structurele kritiek op ons economisch model kan dan niet uitblijven.

De economie als macht
De beslissende factor van de globalisering is het geld. Men kan wel zeggen: het grote geld. Nog nooit was er zoveel geld in omloop, meer dan 95% van alle handel is geldhandel. En nog nooit was het zo snel; het vliegt elke dag als een enorme schare gedigitaliseerde vogels met duizelingwekkende snelheid om onze globe. Globalisering is weliswaar meer dan alleen economie, maar het geld is wel de grote en beslissende motor. Wat er allemaal aan ons menszijn, naar de meer inwendige zijde, verandert, in hoeverre wij meegaan met of achterblijven bij deze duizelingwekkende mobiliteit en vernummering, is een open, maar beklemmende vraag. ‘De ziel gaat te paard’, schreef reeds bijna een halve eeuw geleden Harry Mulisch.

Economen beweren vaak, dat economie iets neutraals is. In werkelijkheid is ze in hoge mate waardebepaald. Dat kan men heel goed duidelijk maken aan de waarde van het geld, in de gewone zakelijk-numerieke zin. Als voorwerp is het een vodje papier of iets virtueels op de bank. Maar ook, als ik erop reken dat mijn biljet een bepaalde inruilwaarde heeft, is daarmee nog niets gezegd over het ‘goed’ (een prachtige en zeer bruikbare term!), dat ik met mijn geld verwerf; dit ‘goed’ kan een humane, maar ook een misdadige inhoud bezitten. In crisistijd worden miljoenen in één klap waardeloos en daalt mijn ‘tegoed’ tot de limiet van nul. De neutraliteit van het geld is die van een lege huls, die, bij besteding, gevuld wordt met aanvaardbare, levensnoodzakelijke of verwerpelijke, levensbedreigende waarden. Maar voordat die huls wordt gevuld, belichaamt het de totaliteit van ons machtsbereik in de wereld. Dientengevolge gaat het ons leven geheel beheersen. Het (extreem) neutrale waardepapier wordt de uitdrukking van mijn macht en daarmee de invalspoort voor alle mogelijke kwade krachten en driften, die mijn brute machtsbereik willen uitbreiden. De medemens wordt hierin een secundaire, veelal bedreigende en vijandige factor. Zo wordt het neutrale, ‘waardeloze’ geld een demonische macht, waartegen elk verweer bijna illusoir wordt, of dat nu om consumentisme, reclame, onbeperkte zelfverwerkelijking of, op het politieke vlak, om gebiedsuitbreiding, nationalisme, wapen- en drugshandel, prostitutie, welvaartsverdeling, milieuzorg enz. gaat: het neutrale middel wordt een boosaardig wapen in de oorlog van allen tegen allen. Het is dus in hoge mate door negatieve waarden bepaald. En doordat het onder de mom van neutraliteit ‘rücksichtslos’ zijn eigen gang gaat en alles van zich afhankelijk maakt, creëert het reeksen van onoplosbare, in extreme mate in elkaar verwikkelde, ‘structurele’ vraagstukken, die de vraag maar het persoonlijk ethisch handelen volledig frustreren. Want men houdt in veel gevallen geen keuze meer over; het ‘goed’, dat ik in mijn ‘goederen’-verwerving zoek, is in rook opgegaan.

Theologie van ‘de machten’

Deze frustratie houdt in, dat de heersende geldeconomie het onmogelijk maakt om te kiezen voor wat wij verantwoord achten. Zij suggereert tot vervelens toe – binnen haar termen – onze vrijheid en betekent in werkelijkheid een permanente vorm van slavernij. Het is dus een vraagstuk, dat niet door persoonlijke keuze is op te lossen. Men is een onderdeel van de heersende ‘structuren’ geworden.

Deze situatie stelt de christelijke ethiek voor een lastig en in deze omvang ongekend probleem: de opheffing van de mogelijkheid tot keuze. Waar geen keuze is, is ook geen gebod mogelijk, ethisch handelen wordt een farce. ‘Kies u heden wie gij dienen zult’ (Joz. 24: 15), de zegen of de vloek (Deut. 30:19), zegt de bijbel; het is het één of het ander. Maar thans gaat het om keuzen, die in moreel opzicht een relatief karakter dragen, zij betreffen een ‘goed’, dat slechts onder bepaalde voorwaarden of slechts gedeeltelijk goed kan zijn, maar onder andere voorwaarden slecht. Veelal zijn beide aspecten aan elkaar gekoppeld, of is hun precieze verhouding niet vast te stellen. Men lijkt verwezen te worden naar een andere aanpak, zoals Jezus die lijkt aan te prijzen in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester, waar gezegd wordt, dat ‘de kinderen dezer wereld ten aanzien van hun geslacht met meer overleg te werk gaan dan de kinderen des lichts’ (Luk. 16:8). Is hier sprake van een ander soort ethische activiteit, niet die van de duidelijke en (veelal) onmiddellijke keuze, maar van overleg, van vermogen tot onderscheid, om te bepalen onder wereld voorwaarden een keuze mogelijk en verantwoord is? Moet men in de ethiek met dubieuze ‘structuren’ anders omgaan dan met de meer huiselijke keuzen?

Het is vooral H. Berkhof geweest, die in zijn (aan W. Banning opgedragen!) Christus en de machten (1952) de kwestie van de bovenpersoonlijke structurele bindingen aan de orde heeft gesteld. Karl Barth is hem daarin in zijn postuum uitgegeven laatste Dogmatik-college (1960) (Das christliche Leben, par 78,2: ‘Die herrenlosen Gewalten’) gevolgd. Beiden baseren hun interpretatie vooral op paulinische teksten. Berkhof (p.5) verwoordt de door mij aangeduide relativering van het gangbare keuze-model door te stellen, dat bij dit theologisch thema niet zozeer de ‘persoonlijke’ als wel de ‘kosmische’ aspecten van de prediking naar voren komen. Het gaat hierover in het Nieuwe Testament met verschillende benamingen aangeduide machten (‘exousiai’), wereldkrachten (‘stoicheia’), tronen, heerschappijen en overheden (‘Thronoi’, ‘kuriotètes’, ‘archai’), ‘geesten in de hemelse gewesten’. Zij zijn te beschouwen als geschapen ordeningen, die de bedoeling hebben de mensheid te beschermen en het menselijk leven in stand te houden (een duidelijk voorbeeld is de overheid – ‘exousia’! – in Rom. 13). Maar deze tot de schepping behorende machten hebben zich verzelfstandigd, zij zijn tot ‘goden’ geworden en daarmee gedemoniseerd. Zij richten een satanisch regiem op en brengen de mens totaal en massaal tot slavernij. Maar zij zijn door Christus ontwapend en zo kan, door de prediking van het kruis en het geloof in het bevrijdend evangelie, hun demonische aard overwonnen en hun macht tot de oorspronkelijk bedoelde dienstbaarheid teruggebracht worden.

Het is duidelijk, dat het ethisch discours hiermee verschuift, Ongetwijfeld is ook bij Paulus heel wat over de goede keuze en de oproep daartoe te vinden. Maar in de hier bedoelde teksten komt niet zozeer de keuze (al wordt die verondersteld), als wel de niet aflatende strijd naar voren, het aannemen van een uitgebreide wapenrusting om de boze krachten te lijf te gaan. De vraag is nu: hoe zal men de wereld (‘kosmos’) en haar verslavende structuren overwinnen? Hoe zal men de Godvijandige aard van deze structuren de baas worden en hen weer als levenstichtende ordeningen terugbrengen?

In ons geval gaat het om de macht van het geld. Wij zeiden: dat is van het huidige bestel de motor. Wij kunnen de ‘Mammon’ wel aan het lijstje van de paulinische machten toevoegen (‘de geldzucht is de wortel van alle kwaad’ (1 Tim. 6:10)), met dien verstande, dat het woord Mammon alleen de kwade macht belichaamt en geen neutrale betekenis heeft. Dat is wel het geval met het woord geld. Wij zeiden: geld is neutraal, extreem neutraal; tegelijkertijd is het als symbool en drager van de menselijke macht over de wereld allerminst neutraal en extreem gevoelig voor bederf en demonisering. Het zou er dus, in de lijn van de ‘theologie van de machten’, in een ethiek van de geldbesteding om moeten gaan, geld te definiëren als macht ten goede. Men moet het daartoe in het huidige bestel welhaast tot op het bot uitkleden om daar nog iets van zichtbaar te maken. Maar dat kan heel wel de taak van de christelijke ethiek zijn!

Accra

Het heeft in de laatste vijftig jaar, met name in de Wereldraad van Kerken, niet ontbroken aan pogingen, dit vraagstuk in de kerken en de politiek aan de orde te stellen. De jongste poging daartoe is de zgn. Belijdenis van Accra van de Gereformeerde Wereldbond (WARC). De Accra-confessie veroordeelt de economische orde, die ten grondslag ligt aan de huidige globalisering als mensheidsbedreigend en haar ideologie als een collectieve zonde. Deze veroordeling heeft het karakter van een belijdenis en de kerken worden opgeroepen zich daar ook in deze zin aan te verplichten.

Het lijkt mij een ‘Gebot der Stunde’, dat de kerken de zaak van de huidige economische orde met kracht aan de orde stellen. Zij raakt ongetwijfeld de centrale waarheden van het christelijke geloof. Collectief, maar ook ten aanzien van haar individuele leden ligt hier vandaag een taak van de eerste orde.

Er is echter één reserve die mij hierbij dwars zit. Ik acht het niet gelukkig, dat deze Verklaring als confessie gepresenteerd wordt. Ik laat de theologische bezwaren even terzijde en noem alleen de praktische. Zou men deze verklaring werkelijk als confessie hanteren, dan zou men ‘zondaars’ van de kerkelijke gemeenschap moeten uitsluiten. Maar, zoals ik boven heb trachten aan te geven: het is nog niet zo gemakkelijk aan te geven wat of wie hier goed of fout is. Een ondoordacht reisje per vliegtuig naar China? Een buitensporig salaris? Een econoom die te goeder trouw meent, dat markt en groei de enige wegen zijn om de wereld uit het dal te helpen? Maar wie heeft hier schone handen? Deze suggestie dient de zaak niet, maar zal mijns inziens de (noodzakelijke!) kerkelijke discussie bemoeilijken. Ik heb ook van een mogelijke aanpak van zo’n discussie nog niet veel vernomen. Maar dat lijkt mij geheel verkeerd: als landelijke kerk een uiterst dringende verklaring ondertekenen en er dan verder het zwijgen toe doen.

Conclusie

Het zal er om gaan, begaanbare wegen te zoeken naar een verantwoorde wijze van collectieve en individuele geldbesteding. Wij zoeken naar ‘het goede geld’, hoe moeilijk dat ook is. Markt en groei zijn niet als zodanig verwerpelijk. Dat zij door strikte en verstrekkende voorwaarden moeten worden begrensd, is volledig duidelijk voor wie zich in de materie verdiept. Daarover zal het in de discussie vooral moeten gaan. Ook met globalisering is op zichzelf niets mis, hoe complex het verschijnsel ook is. Ondertussen zal ieder christenmens zijn handen vol hebben, om voor zichzelf te komen tot een verantwoorde geldbesteding. Ook daarover zou men in de kerk een intensief gesprek kunnen voeren. Ooit (1965!) schreef P.J. Roscam Abbing een boek met de titel Ethiek van de geldbesteding.

H.W. de Knijff

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 8. 21 augustus 2021