Een halve eeuw In de Waagschaal (3)

logoIdW

In de terugblik op vijftig jaar In de Waagschaal zijn we inmiddels in de tachtiger jaren beland. Voor mij liggen de jaargangen 11 tot en met 15. Vanaf de 12e jaargang ben ik zelf (JdK) lezer van In de Waagschaal geworden. Op het eerste tot en met het derde van de door mij sindsdien bewaarde nummers zie ik met rode pen ‘Proefnummer’ geschreven.  Vanaf het vierde nummer, in april 1983, ik ben dan 19 jaar en studeer sinds een half jaar theologie in Utrecht, hoor ik onder de abonnees. Wie vijftig jaar terugkijkt, wordt als vanzelf bevangen door nostalgie.

Afbeeldingen

Vanaf jaargang 11 stapt In de Waagschaal af van het originele, maar onhandige, langwerpige formaat van de eerste tien jaargangen. De redactie kiest voor de afmetingen die het blad tot op de dag van vandaag heeft. Wat wel blijft zijn de kleine afbeeldingen die alinea’s onderbreken en artikelen verluchtigen. Al die afbeeldingen hebben betrekking op ‘afwegen’ en ‘balans zoeken’: tekeningetjes van gewichten, van een weegschaal, een gewichtshaak, een koorddanser, een ballerina, een juk met twee emmertjes, twee kinderen op een wip, de geblinddoekte Vrouwe Justitia etcetera.

Inhoudelijk vragen in deze jaren het Limarapport over Doop, Eucharistie en Ambt en het Samen op Wegproces de aandacht. Op ethisch gebied is er een themanummer over seksualiteit, zijn er bijdragen over euthanasie en blijft het vraagstuk van de kernbewapening de gemoederen bezighouden. Bij zijn afscheid van de universiteit van Utrecht in 1983 gaat de redactie in een dubbelnummer ‘In gesprek met professor Hasselaar’. Het zijn ook de jaren waarin F.O. van Gennep zijn serie ‘Gemengde Gevoelens’ start. En in de serie ‘Waagstukken’ wordt steeds een spraakmakende theoloog uit heden of verleden geportretteerd en besproken.

In de inhoudsopgaven van de vijf jaargangen van 1981-1985 komen enkele auteurs veelvuldig voor: A.J. Dijk, P. Hijmans, J. Roest, A.W. Vlieger.

M.G.L. den Boer

In aantal bijdragen steekt M.G.L. den Boer echter boven alles en iedereen uit. Hij maakte niet alleen 45 jaar lang deel uit van de redactie, maar schreef onder eigen naam en de pseudoniemen Michael Bource en Anorynus in zo’n beetje ieder nummer één of twee bijdragen. Na zijn overlijden in september 2012 liet de toenmalige redactie een ‘Sonderheft’ bij In de Waagschaal verschijnen. Het voorwoord vermeldt dat M.G.L. den Boer in totaal duizend vijf en twintig bijdragen voor ons blad schreef. Vanaf de 3e tot en met de 21e jaargang van de nieuwe In de Waagschaal treffen we zijn onder het pseudoniem Anorynus geschreven (Op)stoppertjes aan. Het woord ‘opstoppertje’ bestaat niet. Het woord ‘stoppertje’ wel: dat is een stukje als bladvulling. Zo functioneerden deze bijdragen denk ik ook. Het waren korte stukjes van zo’n anderhalve pagina lang, geschreven in blokjes van drie tot zes zinnen met daartussen steeds een witregel, enigszins anekdotisch, vaak naar aanleiding van een gedicht of schrijver (bijv. John Donne, Franz Kafka) en luchtig van toon en inhoud. ‘Opstopper’ wekt ook associaties met ‘opstopping’. Het is als iets dat tot stilstand dwingt en ophoudt. Zo zou je die stukjes ook kunnen lezen. Als een pas op de plaats en korte onderbreking van de lijviger theologische en ethische artikelen die de (Op)stoppertjes omringen. Een opstopping vraagt om ontstopping en daar heb je dan weer een ‘stopper’ voor nodig. Die geeft lucht, een functie die ook de (Op)stoppertjes lijken te hebben. Wat in het neologisme (op)stoppertjes ook precies meeklinkt, bijna 18 jaar lang (!) verschenen ze in ons blad. In deze jaargang vol terugblikken mag een van de (Op)stoppertjes daarom niet ontbreken. Hieronder volgt dat uit nummer 5 van jaargang 12. Het past bovendien goed in deze tijd waarin fysieke ontmoetingen sterk beperkt zijn en het kaartje en de brief hun betekenis en waarde opnieuw bewijzen. We drukken het in cursief af, zoals bij Anorynus’ (Op)stoppertjes steeds het geval was.

(Op)stoppertje

Wie met mij de brief een warm hart toedraagt, moet zeker niet verzuimen ‘Pleidooi voor de brief’ van Pedro Salinas te lezen. Uit het Spaans vertaald is het onlangs verschenen bij uitgeverij De Harmonie te Amsterdam.

Salinas (1891-1951), een van de belangrijkste Spaanse dichters van deze eeuw die tijdens de burgeroorlog naar het buitenland vertrok, noemt de brief ‘dat heerlijk voortbrengsel der menselijke soort’ en ‘een grote uitvinding, een schitterende vondst.’

Met de brief is er volgens Salinas een nieuwe omgangsvorm gekomen. De brief brengt een andere manier van omgang met zich mee:‘een elkaar verstaan zonder elkaar te horen, een van elkaar houden zonder elkaar aan te raken, een elkaar aankijken zonder lijfelijke aanwezigheid.’

Daarom verzet Salinas zich tegen het idee als zou de brief een gesprek of afstand zijn, bij gebrek aan het echte, een plaatsvervanger van de onmogelijke dialoog. ‘Brieven schrijven gelijk te stellen aan gesprekken voeren, betekent dat men geen oog heeft voor de verbazingwekkende oorspronkelijkheid, de absolute nieuwheid waarmee de brief de handel en wandel van de intermenselijke relaties verrijkt.’

Voor het eigene van deze omgangsvorm per brief is een bijzonder werkwoord nodig: corresponderen. Dat is heel iets anders dan praten en converseren. Corresponderen is ‘briefwisseling houden’, maar ook ‘gemeenschap hebben’ volgens Van Dale.

De oudste bewaarde brief is een liefdesbrief uit Babylonië. Dat zal wel niet toevallig zijn. De mens wil zijn liefde in woorden uiten en zwart op wit zetten.

In zijn meest eenvoudige en normale functie is de brief iets tussen twee personen, degene die de brief schrijft en degene voor wie de brief bestemd is en die hem leest. Er zijn echter brieven,‘die waarschijnlijk niet de pretentie hadden om voorbij die ene persoon te gaan, (maar) zulk een stuwende geestkracht in zich (hebben), dat zij hun doel voorbijstreven en tenslotte uitgeleverd worden aan de mensheid.’

Zulke brieven zijn herlezen (wat in deze specifieke vorm van omgang kan) en bewaard, soms heel lang, en dan komt het ogenblik dat zij naar buiten worden gebracht.

Reeds in de oudheid werd de brief als genre bestudeerd, maar de Middeleeuwen maken van het epistolaire genre onderwijsmaterie. ‘De middeleeuwse dictator, zoals de meester-brievenschrijver werd genoemd, is van een tegengesteld type als de dictator uit onze dagen: de eerste onderrichtte letteren, de tweede achtervolgt ze en vernietigt ze.’

Weergaloos mooi zijn de bladzijden uit het boek van Salinas over de schilder Johannes Vermeer. In zijn niet zo omvangrijk oeuvre behandelen zes schilderijen het thema van de brief.

‘Er ontbreekt geen enkel stadium: de vrouw die schrijft, de ene keer gebogen over haar secretaire, opgaand in wat zij schrijft, de andere keer met de pen rustend op het papier en de blik verloren in de verte, op zoek naar een beter woord of een betere gedachte. De aankomst van de dichtgevouwen brief, bezorgd door een dienstmeisje dat mevrouw in haar muziek verrast.’

Een hoogtepunt zijn de twee schilderijen met de lezende vrouw. ‘Beiden en profil, als om aan te geven dat zij wel aanwezig zijn, maar niet bij ons. Beiden staand, zó begerig om de zojuist ontvangen brief te lezen, dat zij geen tijd meer hadden om te gaan zitten.’

Salinas noemt deze schilderijen twee monumenten voor de aandacht, twee magistrale gedichten voor de afwezigheid. ‘Beide vrouwen zijn alleen, in een omgeving, zonder personen dan zijzelf, maar doordrenkt met een gevoel van onzichtbaar samenzijn dat als een stil gezang opstijgt uit de brief.’

Anorynus (pseudoniem van M.G.L. den Boer)

De redactie

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 4. 3 april 2021