Een dagboek van de mensheid

logoIdW

Kun je de Bijbel lezen als een dagboek van de mensheid? Carel van Schaik en Kai Michel doen het in hun Oerboek van de mens. De ondertitel van dit in 2016 verschenen boek luidt: ‘De evolutie en de bijbel’ waarbij de term ‘evolutie’ duidt op de culturele evolutie van de mens, en dan met name gefocust op de overgang van het aanvankelijk zwervende bestaan als jager/verzamelaar naar een bestaan als ‘gesettelde’ landbouwer.

Of alles wat de auteurs op papier zetten vanuit hun professionele deskundigheden als evolutiebioloog respectievelijk historicus ook wetenschappelijk indiscutabel is, vermag ik niet te beoordelen. Mogelijk dat je binnen hun wetenschapsgebieden over bepaalde feiten anders kunt denken dan zij doen. Maar dat ze een gewaagde (en dus discutabele) greep doen door met die ogen de Bijbel te gaan lezen moge duidelijk zijn.

Opgewekt grasduinen

Als theoloog ben je geneigd om je bij voorbaat sceptisch op te stellen tegen auteurs die bij het lezen van de Bijbel zo’n bril opzetten. Zeker wanneer je theologisch gesproken ‘Amsterdams’ bent opgevoed, en daar hebt geleerd hoe ‘de Schrift wil zijn verstaan’. (De vraag of je onomwonden kunt zeggen dat ‘de Schrift iets wil’ kwam pas jaren later bij me op). Om mijn scepsis over het cultureel-evolutionair lezen van de bijbel te testen, probeerde ik een paragraaf ergens aan het eind van boek waar ze schrijven over Galilei. Ik vreesde een platgetreden pad te betreden over Galilei als de martelaar van de verlichte wetenschap. Maar ik werd aangenaam verrast dat ze Galilei historisch recht doen door het toenmalige conflict van de kerk met Galilei te beschrijven in termen van een competentiekwestie; en de interpretatie daarvan in termen van een ‘eeuwige strijd tussen geloof en wetenschap’ te positioneren als typisch voor de 19e eeuw. Dat smaakte naar meer en ik begon opgewekt verder te grasduinen in Het oerboek van de mens.

Met het grasduinend lezen van een boek dat zich om zo te zeggen niet helemaal in je biotoop bevindt, kun je soms toch nog heel wat bekende bloemen plukken, die dan tegelijk ook nog anders blijken te geuren dan je dacht. Deze beeldspraak verlatend kom ik tot het volgende boeket.

  1. De auteurs leggen hun kaarten direct op tafel: zij zijn op zoek naar de betekenis van religie in het kader van de culturele evolutie van de mens. Ze lezen de bijbel niet als gelovigen, maar ze zijn ook niet op het atheïstische oorlogspad. Die houding weten ze het boek door vol te houden, al proef je in hun wijze van formuleren regelmatig ironie.
  2. In hun evolutionaire optiek is de betekenis van religie een tweeledige: in onze oudste genen (onze ‘eerste natuur’) zit de individueel-intuïtieve religie van de jager/verzamelaar, en in onze ‘tweede natuur’ (i.c. die van de gesettelde landbouwer) zit de intellectueel-institutionele religie. De eerste natuur/religie kenmerkt zich door een directe interactie van de leden van het jagersvolk, alsook van de diverse goden en machten daarboven. De tweede natuur/religie kenmerkt zich door een abstractere omgang met elkaar in de vorm van een uniformerende wetgeving, gegarandeerd in een monotheïstische godheid. Onze ‘derde natuur’ moet zien te dealen met deze twee naturen.
  3. De ironie die ik hierboven noemde, is vooral te proeven in hun spreken over de intellectueel-institutionele religie. In de ontwikkeling van de mensheid is deze monotheïstische en legalistische religie een logisch stadium, maar de eerste natuur laat zich niet verdringen. Of dat laatste nu de conclusie is na zorgvuldige lezing van de Bijbel (plus een stukje kerkgeschiedenis) dan wel de eigenschap van de evolutionaire bril die ze hebben opgezet? Geloofsmatig gezien werken ze met een ‘open vizier’, maar wetenschappelijk zetten ze, in alle duidelijkheid, hun cultureel-evolutionaire bril op. Dat is een andere dan de theologische bril die ik in professie opzet.
  4. Wanneer ik me met de auteurs wil verstaan en van hun boek iets wijzer wil worden dan doe ik dat met de navolgende premisse. Ik ben in alle oprechtheid bereid (zij het slechts voor de helft daartoe professioneel in staat) tot een wisseling van brillen; maar met dezelfde oprechtheid kan ik me niet ontdoen van mijn gelovig mens-zijn. Die status als gelovig mens kan en wil ik niet afleggen. Maar dat is voor beoogde wetenschappelijke brillenwissel ook geen voorwaarde.
  5. Als casus voor dit experiment kies ik voor het boek Job. De manier waarop Van Schaik en Michel dat bijbelboek bespreken is representatief voor hun cultureel-evolutionaire leeswijze. En wat betreft de theologie kies ik voor Miskottes Antwoord uit het onweer als uitleg van het boek Job. Zet ik de theologische bril van Miskotte op, dan lees ik, samengevat, als de boodschap van het boek en van de figuur van Job: het pleidooi voor een volhardend beroep op God tegen ‘God’. Miskotte schrijft in 1934 naar eigen zeggen in een tijd ‘waarin de moed tot vragen sterft’. Job vraagt door de alles verklarende ‘God’ van de drie vrienden heen en wordt daarin door God tegemoet gekomen – uiteindelijk ook anders dan Job zelf verwachtte.

Met de evolutionaire bril van Van Schaik en Michel op lees ik in het boek Job dezelfde twee lijnen maar dan in termen van enerzijds de intuïtief protesterende en individueel benadeelde Job (onze eerste natuur) en anderzijds de vrienden als representanten van een intellectueel-wetmatige religie waarin de logica van de vergelding wel móet gelden (onze tweede natuur).

Voor mijn gevoel bevind ik me, ondanks deze brilwisseling, toch nog binnen dezelfde verstaanshorizon. Want zowel Miskotte als Van Schaik/Michel benadrukken in hun verstaan van het boek Job (de eerste in een existentieel klimaat, de laatsten als pleitbezorgers van de verdrongen eerste natuur) dezelfde intentie van dit bijbelboek. Maar er is een belangrijk verschil. Van Schaik en Michel zien aan het eind van het boek Job dat in de lijn van elk van de door hen beschreven naturen een compensatie plaatsvindt: Job bekent zijn onkunde, respectievelijk hij krijgt zijn goederen terug. Maar voor hen is het idyllische slot van het boek Job ook niet méér dan een compensatie binnen hun kijk op de ijzeren wet van de religie die luidt ‘do ut des’; ‘voor wat hoort wat’. Terwijl voor Miskotte het slot van het boek Job doortrokken is van veel méér dan alleen compensatie: zowel Jobs ‘docta ignorantia’ als diens dubbel herkregen goederen zijn geen teken van een afsluitende vereffening maar van een nieuwe verwachting, waarvoor het begrip ‘tweede naïveteit’ niet adequaat is maar wel de goede richting aangeeft. Ik houd het erop dat dit verschil in visie op het slot van het boek Job niet teruggaat op twee verschillende wetenschappelijk brillen, maar op een verschil in wel of niet gelovig lezen. Miskotte zou dat laatste wellicht nuanceren en zeggen dat geloof (anders dan religie) juist samenhangt met góede wetenschappelijke theologie. Waarop ik dan zou zeggen dat de beslissing over wat wel of geen goede theologie c.q. (on)ware religie mag heten een kwestie is van geloof.

  1. Ik zie voor mezelf dus een brede verstaanshorizon voor het boek Job waarin zowel Antwoord uit het onweer als Het oerboek van de mens hun betekenis hebben. Vanuit Het oerboek kwam mij, in het kader van onze drie menselijke naturen, nog iets anders in de zin dat mij al langer bezighoudt. En dat is een verschuivende interesse van (aanduidenderwijs gesproken) een ‘ontologische denktrant’ naar een ‘talige denktrant’. In z’n scherpste vorm betekent ‘ontologische denktrant’ de perceptie dat er maar in één taal over de ene ultieme werkelijkheid gesproken kan worden. In wat ik noem ‘de talige denktrant’ bestaan er meer talen waarin over ‘werkelijkheid’ kan worden gesproken. De wetenschappelijke, discursieve taal (fysisch of theologisch) is daar dan één van. Maar er zijn er meer: poëtische taal, muzikale taal, geloofstaal, de taal van de stilte. Een voorbeeld van die relativerende meertalige benadering van ‘werkelijkheid’ is de overtuiging dat je ook na Galilei met goed fatsoen kunt zeggen dat de zon ondergaat. De schrijvers van Het oerboek van de mens zouden dat wellicht het goed recht van onze eerste natuur noemen. Onze eerste menselijke natuur die individueel-intuïtief gesproken de zon echt ziet ondergaan. Het is onze tweede natuur die weet dat deze ‘zonsondergang’ wetenschappelijk gesproken gezichtsbedrog is omdat de aarde weer een stukje verder om haar as is gedraaid. Het is onze derde natuur die met die twee naturen, zeker wanneer ze tot talen worden, moet ‘dealen’. Met dat inzicht heeft Het oerboek van de mens mij verrijkt.

Jan Bruin

Dr. J. Bruin is emeritus predikant te Heiloo

Carel van Schaik en Kai Michel, Het oerboek van de mens. De evolutie en de bijbel, Amsterdam: Balans 2016, 448 blz., ISBN 9789460034794, EUR 39,99

In de Waagschaal, jaargang 48, nr. 3. 9 maart 2019