Dorothee Sölle – Leven en Geloven in gebroken tijd…
Gerben Heitink zingt in “Een doorbraak in de tijd” het loflied op het vernieuwende elan van de jaren 60 en 70 in Nederland, en de tentoonstelling in het Museum Catharijneconvent reikt hiervoor dezer dagen het aspect “Van God los” als interpretament aan.
In diezelfde 60er en 70er jaren probeert er in Duitsland een scherpzinnige en taalmachtige maar tegelijk in optreden ietwat schichtige vrouw de brokstukken van de geschiedenis te herschikken en de scherven van een gebroken Godsbeeld op te ruimen.
Dorothee Sölle (1929-2003), theologe en publiciste, initieert in 1968 samen met Fulbert Steffensky het “Politiek Avondgebed” in Keulen als een tastende beweging naar vernieuwde vormen van geloof en viering die zich van de gebrokenheid van alle klassieke vormtaal bewust blijven – maar die daarbij niet ophouden.
Is dit “tegencultuur (tegen de tegencultuur)”? Ademt dit dezelfde sfeer als dat wat de muziek van de Beatles (en de Stones) doet ontstaan en wat het feminisme en de seksuele bevrijding van die periode bezielt? Met andere woorden: Is Dorothee Sölle een – religieuze of contra-religieuze – 68ster?
Ik beweer dat zij geen 68ster is – al is haar impetus een relevant onderdeel van aspecten die ook de jaren 60 en 70 bepalen!
Pijn en schaamte
Wie is Sölle? De verschrikkingen van de tweede wereldoorlog en de Shoah hadden voor de scherpe geest van deze jonge vrouw elk theïstisch Godsbeeld voorgoed als onhoudbaar ontmaskerd. Des te meer lijdt zij, bijna lichamelijk, aan de krampachtige pogingen van haar kerk om dit beeld toch nog te redden. En zij lijdt aan de pogingen van de samenleving om zo spoedig mogelijk terug te keren tot een ongebroken normaliteit. Het is deze pijn en een plaatsvervangende schaamte die haar bewegen en die bron zijn van haar onophoudelijk blijven zoeken.
‘God is dood’ – de fameuze slagzin in het verlengde van het denken van Friedrich Nietzsche en andere existentialisten – krijgt bij haar de vorm van een ‘theologie na de dood van God’ als een ‘atheïstisch in God geloven’. Ze vertolkt daarmee een nieuw geluid en een diep religieuze stem. Maar hoe vind je vaste grond om een religieus huis te bouwen op de ruines van een verwoeste stad?
Zij herontdekt de mystiek en beschrijft deze nieuw als een zeer concrete scholingsweg, waarbij de ‘heenreis’ (het loslaten van ego en vorm) noodzakelijk is om in de terugreis (het politiek verantwoorde leven) heldere keuzes te kunnen maken, die geworteld zijn in de ervaring dat God ‘tussen mensen gebeurt’.
Sölle democratiseert zodoende in haar teksten en gedichten de mystiek voor ‘gewone mensen’, voor wie deze weg tot daar aan toe steeds verborgen had gelegen achter de muren van een kerkelijke geloofstaal.
Concentratie-oefening
Als ik heel stil ben
kan ik vanuit mijn bed
de zee horen ruisen
maar stil zijn is niet genoeg
ik moet ook mijn gedachten losmaken van het land
Het is niet genoeg
de gedachten los te maken van het vasteland
ik moet ook mijn ademhaling aanpassen aan de zee
omdat ik bij het inademen minder hoor
Het is niet genoeg de adem aan te passen aan de zee
ik moet ook mijn handen en voeten hun ongeduld ontnemen
Het is niet genoeg
handen en voeten te kalmeren
ik moet ook de beelden van mij weggeven
Het is niet genoeg
de beelden weg te geven
ik moet ook ophouden met moeten
Het is niet genoeg
met moeten op te houden
zolang ik mijn ik niet verlaat
Het is niet genoeg
het ik te laten varen
ik leer vallen
Het is niet genoeg
te vallen
maar terwijl ik val
en mezelf ontzink
houd ik op
de zee te zoeken
omdat de zee nu
de kust heeft verlaten
in mijn kamer kwam
en mij is
Als ik heel stil ben
(Van de boom leren, 82v)
Kathedralenbouwers
Hoe deze beweging van het loslaten van alle fake-realiteit vertalen in de terugreis van een geleefd geloof als politiek engagement?
Sölles kompas in deze: door consequent daar te zijn en te zoeken, waar mensen worden vermalen door de structuren van systemisch onrecht! Dat is, existentieel gedacht en traditioneel geformuleerd, waar God gevonden wil worden! Een radicale vorm van Luthers’ theologie van het kruis wint op deze wijze voor haar nieuwe betekenis – al zal zij haar hele leven blijven worstelen met Luther tegen de institutionele kerk van haar tijd.
Sölle herkent in de onderdrukkings- en bevrijdingsverhalen van mensen in Latijns Amerika het ware gezicht van de ideologieën die de welvaart (van enkelen op kosten van velen) op hun vaandels hebben geschreven. Maar ook de strijd tegen apartheid in Zuid Afrika onthult systemisch onrecht en geeft zo hand en voet aan een nieuw verstaan van wat ‘zonde’ is, en waar ‘genade’ te zoeken zou zijn. In de Nederlandse context wordt zij bekend door een televisie gesprek met Beyers-Naudé in 1985.
Tegen het einde van dat gesprek vraagt Beyers-Naudé naar wat de persoon Dorothee Sölle in haar strijd en haar geloof ten diepste draagt. Sölles antwoord en Beyers Naudés reactie doorbreken de setting van het interview radicaal:
Sölle: Ik moet nu denken aan het antwoord van een vriend die, toen ik in een stemming van hopeloosheid was en het gevoel had dat het allemaal zinloos was, dat we nooit iets zouden bereiken, mij vertelde van de kathedralen die in de Middeleeuwen gebouwd zijn. De meeste zijn gebouwd in de loop van tweehonderd jaar, sommige zelfs in driehonderd jaar. Dus de bouwers aan die kathedralen hebben in grote meerderheid nooit het gebouw klaar gezien. Zij hebben er nooit kunnen bidden, zij hebben nooit kunnen opkijken naar de ramen of naar andere schoonheden van dat werk waar zij hun leven aan besteedden. Deze vriend zei toen tegen mij: moet je horen Dorothee, wij bouwen een kathedraal van vrede, maar misschien zullen wij die ook niet zien. We zullen sterven vóórdat die voltooid is. En toch gaan we door met hem te bouwen, ook al zullen we nooit in dat gebouw wonen. Ik denk dat dat waar is en in zekere zin sluit het ook aan op wat ik u wilde vragen … Ik wil …, het is helemaal geen echt antwoord dat zich leent voor de televisie, als u dat vraagt, maar…
Leertouwer (de interviewer): Dit is tóch een heel ongebruikelijk interview …
Sölle: Ik wilde u vragen: geef me uw zegen broeder, – die heb ik nodig.
Beyers Naudé (omvat Sölles handen): Liefhebbende vader, op dit ogenblik van ons bijeenzijn, dat zo rijk aan betekenis voor ons is, dank ik u dat ik weet dat uw zegen op ons beiden rust, en op allen van ons, die zoeken naar waarheid en liefde en naar vrede voor de gehele wereld. Schenk ons die en help ons die te ontvangen en nooit meer kwijt te raken. Amen.
(Van de boom leren, 88v)
Een ‘gelovig tafereel’ op televisie dat zo helemaal niet wil passen bij de activistische sfeer van de jaren 60/70. In een ander gedicht vinden wij een nadrukkelijke vertaling van bouwstenen van geloof:
… Met de religie is het zo
een huis waarin wensen mogen komen
gekleed of naakt
noemen wij een kerk
een boek met uitroepen als
kom toch reinig mij leid ons
noemen wij een gebedenboek
een herinnering aan de overledenen
noemen we communie
de geschiedenis van iemand
die radicaler wenste dan wij
noemen we het evangelie
(Van de boom leren, 111)
Maar hoe, bij alle engagement voorkomen dat een mens opbrandt van heilige verontwaardiging tijdens de terugreis van het politieke? Voor Sölle komt hier het aspect van de existentiële ‘relationaliteit’ in het spel – geloof en religie die doorwerken ook in de geleefde intermenselijke relaties; theologisch geformuleerd niets minder dan een zeer concreet doordenken van de incarnatie.
Geborgenheid
In Sölles persoonlijk leven is dat relationele – naast vele andere verbindingen – haar huwelijk met Fulbert Steffensky. Steffensky heeft diepe wortels in een monastieke Benediktijnse spiritualiteit en Sölle ontworstelt zich aan een burgerlijk lutherse opvoeding. Twee zeer verschillende levensverhalen. Zij vullen elkaar aan en dagen elkaar uit om God te deconstrueren en tegelijk toch niet los te laten, maar als ervaring van geborgenheid ten aanzien van een gebroken wereld terug te vinden, ook in elkaar.
Voor Fulbert
Drinker en slappeling
eerste en laatste lezer
biechtvader in het verzet
die de nacht kent
en de kaarsen aansteekt
om het boek te lezen
die me beschermt
tegen anderen en mezelf
en die niemand opgeeft
behalve zichzelf dikwijls
companero
(Van de boom leren, 33)
In alle drie genoemde aspecten: De weg van de mystiek als sleutel tot een andersoortige omgang met een gebroken waarheidsbegrip, de relationaliteit als basisconditie van een hernieuwde religieuze existentie en de hermeneutische sleutel van de lijdenservaring voor de ontmaskering van structuren van zonde vinden wij deelperspectieven van de 60er en 70er jaren, die bij Sölle echter vooral in de 80er jaren voldragen tevoorschijn komen. Maar deze staan tegelijk dwars op veel van de ideologische vernauwingen van die tijd.
Voor een postmodern perspectief op toekomst zijn ze – zo meen ik – onmisbaar.
Andreas Wöhle
Dr. Andreas Wöhle is Luthers theoloog en predikant te Amsterdam. Van zijn hand verscheen: Van de Boom leren – Politiek en mystiek in de theologie van Dorothee Sölle, KokBoekencentrum 2021
In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 7. 2 juli 2022