Doordacht spreken over God: hebben we daar nog tijd voor?

 

Op 6 oktober 2022, tijdens de internationale Barthconferentie, ontving Jan Muis een mooie bundel ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Dit keer niet van zijn naaste collega’s en generatiegenoten (zoals het in themanummer van Kerk&Theologie uit 2020) maar van zeven leerlingen die hij heeft mogen inleiden in de wereld van de theologie: Martijn Bac, Willem Maarten Dekker, Aaldert Gooijer, Jilles de Klerk, Gerben van Manen, Martine Oldhoff en Edward van’t Slot. Elk van hen reageert in een opstel op een publicatie van Muis die voor deze gelegenheid nog eens onder de aandacht wordt gebracht. ‘Zo vormt deze bundel een inkijk in de Nederlandse protestantse theologiebeoefening en hoe deze doorgaat van de ene generatie naar de volgende’, aldus de omslag. Een boeiend concept!

Behoedzaamheid

De titel van de bundel zal bij ieder die de jubilaris weleens heeft ontmoet herkenning oproepen: Doordacht spreken over God. De zeven artikelen van Muis zijn precies dat: proeven van een voorzichtig, behoedzaam spreken over God. En vaak zelfs nog een stap verder achterwaarts: spreken over spreken over God. Het is een vorm van theologie onderweg die liever langzaam gaat en liever telkens pauzeert om de weg die voorligt te overzien, dan dat ze snel ergens aankomt. Allerlei inhouden passeren de revue. Maar wat opvalt is dat telkens toch de vraag naar de methode veel aandacht krijgt. Hoe kunnen we nog verantwoord spreken over God? Wat kan vertrekpunt zijn en wat is het realiteitsgehalte?

Deze behoedzaamheid heeft Muis de nieuwe generatie ook willen leren, zoals het woord vooraf in erkentelijkheid uitspreekt. Tegelijk valt in dit woord vooraf te bespeuren dat de leerlingen soms weleens iets meer haast wilden maken dan hun leermeester. Er mag en moet ook gekozen en geoordeeld worden. Theologie mag in is-zinnen spreken. Niet alleen: ‘Wat zegt de Bijbel’, en ‘Wat denkt men erover’, maar ook: ‘Hoe is het nu, volgens mij?’

Het tweeluik over de eenvoud van God is wat dit betreft exemplarisch. Muis stelt hierin de vraag of er gezien de diversiteit aan Bijbelse verhalen en veelheid van christelijke geloofservaringen ‘nog eenheid in ons godsbeeld denkbaar is’. Om die vraag te beantwoorden laat hij een aantal prominente stemmen aan het woord: Walter Brueggemann met zijn bekende theologie van het Oude Testament, Anselmus (bij wie al Gods eigenschappen uiteindelijk samenvallen), Barth, die de eenheid van Gods volkomenheden meer verstaat als coherentie, en tot slot Mildenberger die de ‘overstap van verhaal naar begrip’ op zichzelf al problematiseert, waardoor de vraag naar de eenvoud van God simpelweg vervalt. De selectie van deze vier stemmen werkt goed en maakt gaandeweg het artikel nieuwsgierig naar Muis’ eigen visie. Tussen de regels door wordt al wel merkbaar hoe Muis elk van deze denkers weegt en aan het slot wijst hij ook wel voorzichtig een richting. Maar toch valt op dat een conclusie over het geheel ontbreekt, zoals Willem Maarten Dekker in zijn bijbehorende opstel opmerkt. Zelf steekt Dekker wel door naar constructieve theologie, met een prikkelend voorstel tot een definitie van de eenvoud van God (‘De eenvoud van God is de vrede tussen de verschillende delen van Zijn wezen, die continue ontstaat en bestaat in de overwinning van Zijn barmhartigheid op Zijn straffende gerechtigheid, en in de ontspanning die de Geest is in het beraad tussen de Vader en de Zoon’). Met Arnold Huijgen (zie diens recensie in Kontekstueel 37/3) zou ik Muis en Dekker hierover graag nog eens horen doorspreken. Wellicht in onderhavig blad?

Methode

De bijdragen van Muis dateren van 1998 tot 2011. Al in het oudste stuk wordt iets zichtbaar van waar het allemaal op zal uitlopen. Wanneer we aan dogmatiek willen doen, zo schrijft Muis in de eerste regels, ‘doen wij er goed aan, nauw aan te sluiten bij zijn oorsprong en zijn praktijk. De meest uitgesproken vorm van geloofspraktijk is het gebed.’ In 2015 ligt er dan Muis’ grote boek: Onze Vader. Christelijk spreken over God. Martine Oldhoff stipt het even aan en trekt vervolgens eigen lijnen over eschatologie en de Geest. De inzet van dit eerste artikel van Muis sticht overigens wel enige verwarring. Enkele bladzijden nadat hij heeft gepleit voor Godsleer als explicatie van wat in zo’n wonderlijke praktijk als het gebed is geïmpliceerd, kiest hij vrij plotseling een nieuwe focus. In het Onze Vader spreken we God aan als Vader. Maar, vraagt Muis, verdwijnt dan in het Onze Vader Gods Schepper-zijn naar de achtergrond? Zo verplaatst het zoeklicht zich van de gebedspraktijk naar de scheppingsleer. Het laat zien hoezeer de jubilaris in dit vroege artikel steeds bezig is met de vragen van de methode.

Die vragen staan ook weer expliciet centraal in het tweede artikel, over de leer van de drievoudige gestalte van het Woord bij Barth (met een korte reflectie van Gerben van Manen) en twee artikelen die uitlopen op de vraag wat nu de waarde en het waarheidsgehalte kan zijn van ons spreken over God (‘Can Christian Talk About God Be Literal’, geflankeerd door Edward van’t Slots ‘Concrete bevrijding. Over letterlijkheid en analogie’ en een gesprek tussen Muis en Jilles de Klerk over het realiteitsgehalte en de bruikbaarheid van de Bijbelse metafoor van God als koning). Maar ook waar Muis in gesprek gaat met het theïsme van Antoon Vos is de eigenlijke kwestie de vraag in hoeverre er theologie mogelijk is ‘na Kant’. Martijn Bac zet in een vrij technisch artikel de posities van zijn beide promotores Vos en Muis knap naast elkaar.

Zo zijn het onmiskenbaar de specifieke vragen van de moderniteit die ook Muis hebben geraakt en beziggehouden. Kunnen we nog wel spreken over God en wat betekent dat spreken dan? Volgens Muis kan het. Maar er is hem veel aan gelegen dat theologie zich dan wel bewust is van haar typische, geschonken taalgebruik.

Precisiewerk

Weer meer inhoudelijk is tot slot het duet met Aaldert Gooijer over Geest-christologie, tegen de achtergrond van het werk van Piet Schoonenberg. Net als Dekker komt Gooijer vanuit het gesprek met Muis tot een eigen voorstel. Muis stelt onder meer: ‘wie zo de Geest geeft als Jezus Christus moet wel volledig en bijzonder God zijn’. Voor Gooijer is dat te open geformuleerd, alsof ook anderen de Geest zouden kunnen geven. Het gaat echter om een exclusief goddelijk vermogen. Gooijer stelt daarom voor de aanzet van Muis te veranderen in: ‘Omdat Jezus Christus de Geest geeft, moet Hij wel volledig en bijzonder God zijn’. Dit precisiewerk is waarschijnlijk exact waar de leerlingen hun leermeester een groot plezier mee doen. Bij deze zeven leerlingen is zijn missie in elk geval geslaagd: langzaam, geconcentreerd en precies lezen.

Maar tegelijk dient zich daarbij wel een vraag aan, juist vanuit het gekozen concept van de bundel en de vraag hoe het ‘verder’ moet met de theologie. Het christelijk-religieus landschap wordt vandaag de dag nauwelijks nog gevoed door universiteiten en fijne distincties, en veel meer door de EO. Niet meer door dit soort bundels, maar door bands. Op zich is het van alle tijden dat grondige theologie plaatsvindt in de luwte. Maar tegelijk is er echt wel iets veranderd sinds Muis de pen opnam. Als deze bundel bedoeld is als een inkijkje in de Nederlandse protestantse theologiebeoefening en hoe deze doorgaat van de ene generatie naar de volgende, wat laat dat inkijkje dan zien? Deze vraag is uiteraard niet bedoeld als kritiek op langzaam en behoedzaam spreken over God. Integendeel, ook in een nieuw landschap is dit soort doordacht spreken over God van levensbelang. En dan helpt het ook echt om deze bundel te lezen en te pauzeren om de weg te overzien.

Maar is er inderdaad niet, zoals het voorwoord aanstipt, urgent behoefte aan meer vrijmoedig ‘oordelend’ meespreken van de theologie in de actualiteit? In hoeverre lukt het dit type beschouwende theologie om enige ‘haast’ te maken? Zij die geloven haasten niet en gunnen zich de tijd om over God te denken, dat is waar. Maar voor alles is toch een tijd. Deze bundel werpt in ieder geval ook de vraag op waar voor een nieuwe generatie theologen de balans moet liggen tussen behoedzaamheid enerzijds en moed om te spreken anderzijds. Dat lijkt mij geen vraag voor Muis en zijn leerlingen alleen, maar voor heel de theologie.

Cees-Jan Smits

Ds. N.C. Smits is predikant (CGK) te Papendrecht.

Over: W.M. Dekker en E. van ’t Slot (red.), Doordacht spreken over God. Opstellen van en voor Jan Muis ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, Kampen: Summum, 2022.

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 5, 29 april 2023