Dominee in dubio

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)De veelzijdigheid van mijn werk heb ik altijd als boeiend ervaren en als voorrecht van het predikantschap. Vanuit inhoud en roeping mogen werken met verschillende mensen, op verschillende momenten, op verschillende manieren waarbij ik verschillende talenten mag aanboren en ontwikkelen.

De laatste tijd merk ik meer onrust en onvrede bij mijzelf. De veelzijdigheid is er nog steeds, maar er is daarbij een veelheid aan mogelijkheden, uitdagingen, verwachtingen en niet te vergeten vraagstukken rond de toekomst van het ambt, van de gemeente, van de kerk gekomen. Kortom, ik ben een dominee in dubio geworden. En mijn indruk is dat ik niet de enige ben. De discussie rond de plek van de HBO-opgeleide theoloog en kerkelijk werker legt mijns inziens vooral ook bloot dat onze eigen beroepsgroep niet bepaald op een lijn zit. We zijn in verwarring.

Concentreren op de kern

In die onrust en onvrede ben ik gaan nadenken over de kern van het werk. In de veelheid op zoek gegaan naar focus. Waarop mag ik mij concentreren? Wat is het eigene van de roeping als predikant? En wat betekent dat dan? Ik kwam tot de volgende formulering.

Als predikant ben ik geroepen om inhoudelijk en geestelijk leider en begeleider te zijn van de geloofsgemeenschap. Mijn werk richt zich dus op dat wat het geloof en de gemeenschap en de roeping van die gemeenschap versterkt. In de kern is die roeping: God eren, Christus navolgen, elkaar en de wereld dienen.

Het lijkt op het eerste gezicht niet heel ingewikkeld. Concentreer je in de veelzijdigheid en veelheid op de kern. Zeg ja tegen wat daaraan duidelijk bijdraagt en zeg dus nee tegen dat wat dat niet doet. Een beetje predikant moet dit kunnen, toch? En anders scholen we ze nog wat bij.

Maar in de praktijk is dat minder eenvoudig dan het lijkt. In de praktijk van het gemeenteleven zie ik patronen, mechanismen en ontwikkelingen die de concentratie op de kern lastig maken. Dat er andere rollen zijn die om je aandacht vragen. Onevenredig veel aandacht wat mij betreft, en niet altijd terecht.

 

De inhuurkracht

De verhoudingen in een plaatselijke gemeente zijn gebaseerd op samenwerking. Als kerkenraad geef je samen leiding aan de gemeente. De predikant is daar voluit onderdeel van en tegelijk heeft hij of zij daarin een eigen roeping en verantwoordelijkheid. Het hoort bij de vrijheid van het ambt om je eigen keuzes te maken, ook al wordt je traktement door je gemeenteleden opgebracht. Ik heb deze verhoudingen altijd charmant, maar ook precair gevonden. Het werkt alleen als iedereen zijn eigen rol in dit samenspel goed speelt. Er zijn echter kerkenraden die zich gaan opstellen als direct leidinggevende of opdrachtgever van de predikant die zij immers voor een tijdlang inhuren. Ze voelen zich er verantwoordelijk voor dat de gemeenteleden, die het geld opbrengen, wel tevreden worden gehouden. Er zijn ook kerkenraden die kwantitatief of kwalitatief zo zwak zijn geworden dat ze geen volwaardige samenwerkingspartner meer kunnen zijn. Er is geen orgaan meer dat echt leiding weet te geven aan de gemeente, en alles komt op jou neer. Daar ben je toch voor ingehuurd?

Nu zijn er ook predikanten die zich opstellen als een inhuurkracht. U vraagt, wij draaien en zelf niet teveel vragen stellen. Je zet je in op deelgebieden, maar bemoeit je niet met de koers voor nu en de toekomst, niet met beleid en bestuur. Deze collega’s zullen het hoogst waarschijnlijk ook niet eens zijn met mijn omschrijving van het eigene van het predikantschap als inhoudelijk en geestelijk leider en begeleider.

Ik zie steeds meer plekken waar de samenwerkingsrelatie van predikant en kerkenraad onder druk komt te staan. In het beste geval vraagt het om de nodige tijd, tact en aandacht, in het slechtste geval leidt het tot de nodige conflicten.

De vrijwilligerscoördinator

Het valt niet te ontkennen dat de geloofsgemeenschap is uitgegroeid tot een flinke organisatie. Kerkenraden, colleges, commissies, de eredienst, het pastoraat, het diaconaat, het jeugdwerk, het beheer, het missionaire werk, het kerkblad, de website en noem maar op. Een organisatie door vrijwilligers bemenst en waar jij je als beroepskracht toe moet verhouden. Ook dit heeft altijd al gevraagd om een gezonde houding van samenwerking, waarin enthousiasmering en enige aansturing hand in hand gaan. Maar hoever gaat hierin je verantwoordelijkheid als predikant? Zeker in een tijd dat vrijwilligers zoals overal schaars worden en met hun portefeuille zwaaien als het niet naar hun zin gaat. Soms word je als predikant afgerekend omdat je te weinig complimenten hebt gegeven of omdat de vrijwilliger zich te weinig gehoord of gezien weet. Onderbemensing wordt een steeds groter probleem. Ik zie dat predikanten zich verantwoordelijk weten of laten maken voor de werving van nieuwe vrijwilligers en bemensing van onderdelen van de organisatie. Ook zie ik dat er ingesprongen wordt in gaten die in de organisatie vallen. Als er niemand beschikbaar is voor een bepaalde taak ga je het zelf maar doen. Want ja, het gaat je aan je hart, het moet toch gebeuren, en jij wordt er immers nog voor betaald. Voor je het weet ben jij de spin in het web van de organisatie. Dat kost veel tijd en energie en het terugdraaien is moeilijk.

De geestelijk verzorger

Tenslotte in dit artikel dat aspect van het werk dat het meest dicht bij het hart van onze roeping lijkt te liggen. De geestelijke verzorging is in de loop der tijd uitgegroeid tot een instituut van formaat door theorievorming en professionalisering. Dat heeft ook het persoonlijk pastoraat in de gemeente sterk beïnvloed. Pastoraat als hulpverlening en pastorale psychologie waren in mijn studietijd bekende begrippen en veel collega’s vonden en vinden hierin een zinvolle invulling van een belangrijk deel van hun predikantswerk. Toch is mijn indruk dat dit zoveel tijd en aandacht en energie is gaan vragen dat het belemmerend is gaan werken. Het heeft zich namelijk vermengd met andere facetten. Individualisme en kritisch consumentengedrag gaan de kerk niet bepaald voorbij. En daarbij komt een typisch kerkelijk fenomeen, het goede-herder-syndroom. Een goede herder kent al zijn schapen bij name, weet wat er speelt, vraagt daar actief naar, zoekt uit eigen beweging dat ene schaapje op en draagt het op zijn schouders indien nodig. Dat is dus ook wat een goede lokale herder doet. Niet dat het altijd wordt uitgesproken. Maar sommige gemeenteleden zijn niet voor niets verongelijkt (sic!) als ze te weinig aandacht krijgen en ventileren dat ook, al is het meestal niet rechtstreeks bij jou. De verwachtingen zijn hoog en het lijstje met namen oneindig. En juist in deze tijd zitten we op een lastig moment: de groep die gewend is geraakt aan die persoonlijke aandacht (en daar vaak ook zelf hun benen voor uit het lijf hebben gerend) is relatief gezien groot, terwijl de beschikbare menskracht voor persoonlijk pastoraat kleiner wordt. Niet alleen omdat gemeenten vergrijzen, ook omdat gedacht wordt dat pastoraat iets heel bijzonders is waarvoor je geleerd moet hebben. De professionalisering en specialisering werkt averechts, hand in hand met het pathologiseren van normaal menselijk leed als verlies, verdriet, teleurstelling, rouw en pijn.

Gecombineerd met de eerder genoemde aspecten kan hier een soort verzorgingskerk ontstaan met een giftige en verlammende mix van verwachtingen. Je komt als jonge predikant binnen vol plannen voor gemeenteopbouw en geloofsverdieping en je wordt afgerekend omdat je vergat na te vragen hoe die operatie is verlopen. Je wilt je wel concentreren op die kleine kring van jongvolwassenen, maar onderweg kom je (soms letterlijk) steeds die gemeenteleden tegen die op jouw bezoek zitten te wachten. Kortom: meer en meer denk ik dat ‘het pastoraat’ een instituut is geworden waar we last van zijn gaan krijgen.

En toch vroom en vrolijk verder

Mijn indruk is dat de geschetste mechanismen in een breed spectrum van de (Protestantse) kerk herkenbaar zijn en ons afhouden van de concentratie op de kern. Persoonlijk heb ik vooral geworsteld met het laatste aspect, dat van het persoonlijk pastoraat. Het voelt als een bevrijding om hardop te kunnen zeggen dat ik niet de persoonlijk geestelijk verzorger ben van een grote groep individuen, laat staan hun therapeut of hulpverlener. Ik ben geestelijk begeleider van een geloofsgemeenschap. Dat hardop zeggen heeft even geduurd. Evenals het woord leiding in de mond nemen en erkennen dat leiding geven en besturen volop theologisch en predikant-eigen is. Voor mij en mijn gemeente is het op dit moment samen zoeken naar andere wegen in het gegroeide pastoraat. Uitgangspunt is dat persoonlijke aandacht (van predikant én anderen) een kostbaar geschenk is, niet iets waar je recht op hebt. Hoe gaan wij, hoe ga ik daar zorgvuldig mee om?

Concentreren op de kern, jezelf richtvragen stellen, het helpt mij. In ieder geval op dit moment. Ik ben mijn bevindingen ook gaan delen in kerkenraad, gemeente, werkgemeenschap en classis. Natuurlijk roept dat vragen en weerstand op, maar ook veel herkenning en opluchting. We hoeven niet alle ballen in de lucht te houden, we mogen ballen in liefde loslaten en aan nieuwe ballen gaan we alleen beginnen als er genoeg mensenhanden zijn om ze te dragen. Veel belangrijker is om samen vreugde te ontlenen aan het concentreren op de kern, leven uit de Bron en creatief zoeken naar nieuwe wegen. Dat helpt mij verder, ook als dominee in dubio.

Trijnie Bouw

Trijnie Bouw is predikant van de Protestantse Gemeente Zaltbommel

Streamers:

Als predikant ben ik geroepen om inhoudelijk en geestelijk leider en begeleider te zijn van de geloofsgemeenschap.

Individualisme en kritisch consumentengedrag gaan de kerk niet bepaald voorbij.

Het voelt als een bevrijding om hardop te kunnen zeggen dat ik niet de persoonlijk geestelijk verzorger ben van een grote groep individuen, laat staan hun therapeut of hulpverlener. Ik ben geestelijk begeleider van een geloofsgemeenschap.

In de waagschaal, nr. 3, 2 maart 2024