Dominee Beer (commentaar)
In een terugblik op zijn loopbaan in de theologie schreef Rens Kopmels in september 2011: ‘Het predikantswerk heb ik graag gedaan. De omgang met mensen van allerlei slag en het voorgaan in de kerkdienst. Het preken was en is mijn sterkste punt, althans in mijn eigen ogen. Dat mijn preken ook brede weerklank vonden in de gemeente kan ik evenwel niet zeggen. Dat deerde me niet zo erg. De enkelen die er wat aan beleven zijn me genoeg.’
Kopmels’ woorden zijn nog geen dertien jaar oud, maar er zullen tegenwoordig weinig predikanten zijn die nog zo onbevangen spreken over het gebrek aan weerklank in hun gemeente. Kleiner nog moet het aantal kerkenraden, beroepingscommissies en gemeenten zijn dat de vrijheid van de predikant onderschrijft om zijn ambt uit te oefenen in gehoorzaamheid aan het woord van God. Die vrijheid was nooit onomstreden, maar de huidige spanningen rond het voortbestaan van de gemeente gecombineerd met de sterk toegenomen mondigheid van gemeenteleden hebben haar de afgelopen jaren in een wurggreep genomen. Menige als ‘verbi divini minister’ opgeleide predikant vraagt zich af wat hij als predikant nog zeggen kan, moet of mag.
Symbolisch voor het voorgaande is het in onbruik raken van de kansel. De aanleiding daarvoor was het filmen van diensten in Coronatijd: de kansel paste niet in de zoeker van de camera. Toen livestream minder belangrijk werd, hielden veel predikanten het bestijgen van de kansel voor gezien ‘omdat een preekstoel zoveel afstand tot de gemeente schept’. Het zijn dus niet alleen kerkenraden en gemeenteleden die lijden onder het gebrek aan weerklank van de voorgangers en hun preken, de voorgangers zelf zijn er evenmin gelukkig mee.
Een ander veelzeggend symbool luistert naar de naam Dominee Beer. Ds. Beer is een knuffelbeer met een toga aan, die in veel gemeenten een rol speelt in kerkdiensten voor de allerkleinsten. In mijn gemeente doet de beer soms ook mee in de grote mensendienst. Dan mag hij meedoen met de zegen. Als ik het wel heb, is ds. Beer geen willekeurig rekwisiet. Hij belichaamt de behoefte van de gemeente aan een knuffelbare voorganger. De theologen die ds. Beer ooit hebben verzonnen, materialiseerden in hem hun behoefte om van hun kant knuffelbeer voor de gemeente te zijn.
Maar Jezus klom op een berg en onderwees daar zijn leerlingen (Mattheüs 5:1). Voor een kerk die het liefste voorgangers heeft met een ‘brede weerklank’, blijft dat excentrieke voorbeeld een graat in de keel.
Udo Doedens
In de waagschaal, nr. 3, 2 maart 2024