‘diese unerhörte Anspruch’[1]

logoIdW

Beschroomd lezen: de gedichten van Paul Celan

Op 5 november 1970 verdrinkt Paul Celan in de Seine. De grootste Duitstalige dichter van de twintigste eeuw laat, afgezien van zijn losse en ongepubliceerde werk, acht dichtbundels en een grote hoeveelheid vertaalde poëzie na. Alleen de Duitse poëzie telt in een vuistdik Suhrkamp Taschenbuch meer dan vijfhonderd pagina’s.

Lang heb ik Celans poëzie gesloten gelaten. De keren dat ik me eraan waagde voelde ik een soort fascinatie die zich maar moeilijk liet onderscheiden van mijn pretentie ‘nu ware poëzie te lezen.’ Begrepen deed ik weinig. Ik ben niet de enige. Celans poëzie geldt als hermetisch en ondoorgrondelijk. Zo schrijft Max Frisch aan Celan over de nieuwste gedichten: ‘(…) dann denke ich immer es liegt an mir wenn die Kommunikation nicht gelingt; ich fühle mich unzuständig und schweige’.[2] ‘Lesen sie! immerzu nur lesen, das Verständniss kommt von selbst’ zou één van Celans schaarse antwoorden op de vraag naar uitleg zijn geweest.

Verständniss is wat veel gezegd, maar toch: áls na aanhoudend lezen de weerbarstige teksten zich openen, gebeurt iets wat alleen in de allerbeste teksten kan gebeuren. Er wordt iets van de werkelijkheid voorbij de woorden voelbaar, ervaarbaar. Woorden en beelden laten vervolgens niet meer los. Steeds gaan die momenten van leesgeluk bijna naadloos over in een gevoel van schroom en ongemak, vooral als ik iets meen te begrijpen. Zoals bij profetenteksten waar ik, net als bij de gedichten van Celan, lang omheen ben gelopen. Het ongemak wordt groter als ik de woorden probeer uit te leggen, dichterbij te brengen; te duiden of, in het geval van de schriftgedeelten, te bepreken. Alsof ik me iets toe-eigen wat me niet toebehoort.

Mogelijk bedoelde Max Frisch dat met zijn ‘unzuständig’. De teksten zijn te moeilijk, mijn Duits (en zeker mijn profetisch Hebreeuws) is ontoereikend, ik raad naar de veelheid van verwijzingen en achtergronden. Maar bovenal heb ik geen deel aan het geheim waarover de tekst spreekt en dat ik vanaf het eerste begin vermoed. Al lezend en duidend voelt het of ik dat geheim schend, ontluister. Maar zwijgen als Frisch kan niet. De tekst is me gegeven, roept om antwoord, laat me niet los. Ze wil gelezen zijn en in zekere zin ook begrepen. Het ongemak is niet alleen het gevolg van mijn ontoereikendheid. Het ligt besloten in de tekst die zich als een duistere, vreemde ander aan mij geeft. De woorden wekken het ongemak. Onvermijdelijk en noodzakelijk. Dat wat gezegd wil worden is te groot voor de taal. Ieder begrijpen, verklaren, verstaanbaar-maken schendt het duistere geheim. Terwijl van alle tekst poëzie nog het meest geschikt lijkt om taal te geven aan wat onzegbaar is.

Biografie

Paul Celan wordt als Paul Antschel in 1920 in Czernowitz/Cernăuți, de hoofdstad van het voormalige Habsburgse kroondomein Bukovina geboren. In de negentiende eeuw bloeit het Duitstalige Joodse culturele leven. ‘Whoever arrives [ In Czernowitz ] is oddly hopeful [again]; he is suddenly back in the West, where education, culture, and white tablecloths may be found’ schrijft Karl Emil Franzos in 1876.[3] Czernowitz, zoals de meeste kleinere steden in de Bukovina is voor 40% Joods. De stad is modern. Ze heeft een Ringstrasse, waaraan een synagoge uit 1877 ‘in Maurisch oriental. Stil’ en een standbeeld van Schiller uit 1907. Er is een universiteit en er wordt hoger onderwijs gegeven in het Roemeens, Duits, Russisch, Hebreeuws en Jiddisch.

Na de Eerste Wereldoorlog wordt Bukovina deel van het koninkrijk Roemenië. Het Joodse leven wordt vanaf nu gedoogd, en het anti-semitisme begint toe te nemen. Schiller wordt vervangen door Mihai Eminescu, de Roemeense ‘poetul Național’. In 1940 wordt de Bukovina door het Rode Leger bezet. Het Joodse leven en het Duitstalige onderwijs wordt zo goed als verboden. Velen herinneren zich de Russische pogroms en de kozakken. ‘schneeig stäubt das Gebein/ deines Vaters, unter den Hufen zerknirscht, in de woorden van Celan. In juni 1941 verdrijven Duitse troepen de Sovjets. ‘Energisch durchgreifen, die Juden liquideren’ luidt de opdracht aan de SS. Na het oprichten van een getto wordt de Joodse bevolking in fasen gedeporteerd naar Transdnjestrië. Een klein aantal, waaronder Paul wordt tewerkgesteld in werkkampen elders in Roemenië. In Tăbăresți, een kamp ten noorden van Bukarest, hoort Paul dat zijn vader is verleden aan tyfus, zijn moeder vermoord.

Na de oorlog wordt Czernowitz een Oekrainse sovjet stad. Vooral Duitsers en Joden (veelal Duitstalig) worden vervolgd. Celan ontkomt naar Bukarest. In 1947 verschijnt zijn gedicht Todesfuge, als țangoul morții in een Roemeens avantgarde tijdschrift. Het gedicht wordt amper opgemerkt. Als statenloze vluchteling (de Roemeense grenswachters maken systematisch jacht op Joodse, Duitse en andere vluchtelingen), komt hij via Budapest in Wenen waar hij de eerste bundel Der Sand aus den Urnen publiceert.

FADENSONNEN

über der grauschwarzen Ödnis.

Ein baum-

hoher Gedanke

greift sich den Lichtton: es sind

noch Lieder zu singen jenseits

der Menschen.

In 1948 vestigt Paul Celan zich in Parijs, waar hij de rest van zijn leven zal wonen met zijn vrouw de kunstenares Giséle Lestrange en hun zoon Eric.

 Hoe kán er nog gedicht worden?

Und duldest du, Mutter, wie einst, ach, daheim,

den leisen, den deutschen, den schmerzlichen Reim?

De beroemde regel uit 1944 verwoordt vragend een onmacht die in de loop van Celans werk alleen maar groter lijkt te worden. Hoe kán er nog gedicht worden? ‘Boshaft wie goldene Rede beginnt diese Nacht’. Volgen zijn vroege gedichten nog klassieke rijm- en ritme-schema’s, hoe langer hoe meer zoekt Celan taal die het onzegbare verwoordt, of meer nog, opnieuw wil laten gebeuren in de directe aanspraak: ‘Das gedicht will zu einem Andern, es braucht dieses Andere, es braucht ein gegenüber. Es sucht es auf, es spricht ihm zu’. Het gedicht wil een plaats maken waar dat kan gebeuren.

‘Das Gedicht wird – unter welchen Bedingungen! – zum Gedicht eines – immer noch – Wahrnehmenden, dem Erscheinenden Zugewandten, dieses Erscheinende Befragenden und Ansprechenden; es wird Gespräch – oft ist es verzweifeltes Gespräch.’

Wie de opname van Celans Todesfuge beluistert, herkent wat hij in deze raadselachtig zinnen uit zijn Büchnerrede wil zeggen.[4] Deze poëzie zoekt in haar ijzingwekkend, pijnlijke, intense en duistere schoonheid een adres. Dichten als Todesgedächtniss.

Het maakt het gedicht eenzaam en weerloos. Alles behalve een literair product. Met het horen ervan betreed je een intieme zone, waar je alleen nog zwijgen kunt, terwijl je wordt gevraagd te spreken, te antwoorden. Maar hoe?

Voor het wezen van zijn poëzie schept Celan met de titel van zijn vierde bundel uit 1959 een woord: Sprachgitter. Spraak houdt ons gevangen als tralies in een cel. Tegelijkertijd geven juist de tralies uitzicht; tot het anders ongeziene; door het ‘hekwerk’ waait het ongehoorde binnen. De poëzie is het Sprachgitter van dichter en lezer.

Celan lezen brengt me terug bij het oude ongemak van de Bijbelse tekten. Kan het wel? Is de afstand niet te groot, verlies ik me niet te gemakkelijk in het historische, het esthetische, het exotische, het vrome. Blader ik niet te vaak in de profetenteksten, zoals ik in de dikke Suhrkamp zoek naar een aanknopingspunt voor een uitleg, een duiding, iets moois?

Tegelijkertijd zoekt de tekst mij. Het gedicht, de Psalm, de profeet zoekt naar een ander die hoort wat gezegd wil zijn voorbij de woorden –

 ‘Das Gedicht zeigt, das ist unverkennbar, eine starke Neigung zum Verstummen. Es behauptet sich, ‘(…) das Gedicht behauptet sich am Rande seiner selbst; es ruft und holt sich, um bestehen zu können, unausgesetzt aus seinem Schon-nicht-mehr und sein Immer-noch zurück…’

Laten onze preken, onze gebeden, onze lezingen, onze woorden als gedichten zijn. Om daarbij bepaald te blijven hebben we poëzie als die van Celan nodig. ‘Lesen sie! immerzu nur lesen, das Verständniss kommt von selbst’

Werner Pieterse

Werner Pieterse is stadspredikant in Amstelveen.

Gedichten: Schwarze Flocken (fragment); Fadensonnen; en Nähe der Gräber; Spät und Tief (fragmenten); en: Paul Celan – Die Gedichte; kommentierte Gesamtausgabe, 2017, ed. 6 (Nederlandse editie van Celans verzamelde gedichten verschijnt in herdruk in november).

[1]              Voor de titel en de proza-citaten in het artikel zie ‘Der Meridian’, Celans rede bij het ontvangen van de Büchnerpreis, 1960.

[2]              In: Herzzeit, Ingeborg Bachmann – Paul Celan. Der Briefwechsel, Suhrkamp 2008, 168.

[3]              Geciteerd in Pieter M. Judsons History of the Habsburg Empire.

[4]              Voor de opname van de Todesfuge zie: www.lyrikline.org.

In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 10.