Dialektisch-missionaire prediking

Alle sterke literatuur heeft een combattante dimensie. ‘Vraag uzelf in het stilste uur van uw nacht af: Moet ik schrijven? En als je die vraag krachtig en eenvoudig met ‘ik moet’ kunt beantwoorden, stem uw leven dan af op die noodzaak’. Dat is het advies van Rilke aan een jonge dichter. Het omgekeerde is ook waar. Literatuur waar geen noodzaak in zit, geen gevecht, geen wil om het leven van de lezer te veranderen, geen ‘aandrift tot getuigen’, zoals Rilke het noemt, verveelt. Toen ik de 10 recent uitgegeven preken van Miskotte voor het eerst las, viel me die combattante dimensie ook op. In die preken gebeurt een gevecht, op allerlei fronten en op allerlei manieren. Niet alléén een gevecht natuurlijk. Er is ook de fenomenologie, de troost, het ruime, het kerugma, de vervoering. Maar steeds zit er ook een vraag in de preek.

            De preek over Romeinen 14, bijvoorbeeld, cirkelt rond de vraag ‘Zijt gij een christen?’. In de preek worden allerlei soorten antwoorden op die vraag beschreven, getaxeerd en ook doorgeprikt en afgewezen. In de preek De Advent Christi in onze moeheid wordt gevochten met de resignatie, met de geestelijke lamlendigheid, en dan spreekt Miskotte zelfs over het ‘wandelen op de rand van het eeuwig oordeel’ wanneer we onze neus ophalen voor het heil in Christus. En dus stelt deze preek de hoorder een beklemmende vraag. In de preek De ware antithese gaat het over onze verliefdheid op het en/en, maar accentueert Miskotte juist het of/of: Je moet een keuze doen. Ik zou in elke preek het combattante kunnen benoemen, misschien met uitzondering van de meer mystieke preek over Psalm 42.

Dialectische lyriek

In haar sterke artikel onderstreept Mirjam Elbers die combattante dimensie. ‘Er klinkt in de bijbel kritiek en oordeel, of we dat nu leuk vinden of niet. En om die reden zijn ook in de prediking oordeel en kritiek te horen’. De discussie gaat er vervolgens over of in de kerk die kritiek mag klinken, zeker als ze gericht is op mensen/tijdgenoten die niet geloven, zonder dat het ook theologische en existentiële zelfkritiek is. Immers, wanneer je zelf geschroeid bent aan het vuur van de confrontatie met deze God, dan spreek je nooit meer pedant, en dan verhef je je over niemand. Waarom niet, waarom ben je vooral als prediker zo beschroomd en voorzichtig met je woorden?. Omdat je juist in je vroomheid, of in je missiedrang, of in je podcasts, tot je verbijstering kunt ontdekken dat je zelf de plek van God aan het innemen bent, en dat het om jouw naam gaat, jouw kerk, jouw imago, jouw theologie. Je meent Hem te dienen, maar misschien schendt je zijn Naam wel. Zo lees ik het artikel van Mirjam Elbers. Inderdaad, ‘je moet beseffen dat je in al je vezels een ‘heiden’ bent, bezet gebied, misschien wel juist in je vroomheid, in je godsdienstigheid’. Wat zij schrijft is mij een lief ding waard, en een noodzakelijke en zuiverende stem in het gesprek over missionaire theologie. Deze theologische argwaan en dit vermogen tot kritische zelfreflectie, is een krachtige vrucht van continentale theologie en Schriftuitleg. Wat mij betreft is het een gestalte van vroomheid, van ‘Uw Naam worde geheiligd’.

            Ik zie uit naar prediking waarin deze heiliging van de Naam zo serieus genomen wordt, dat je deze ernst voelt in de woorden. Dat wij allen, niemand uitgezonderd, in de liturgie en in de preek gezift worden, tegengesproken, uitgeschud, opdat eindelijk werkelijk ruimte kan ontstaan voor het krachtig klinken van de Naam. Het denken van Kierkegaard wordt weleens getypeerd als ‘dialektische lyriek’ en misschien is dat een goede typering voor deze prediking. Het is kritisch meanderende theologie op weg naar de lofzang. Het is dialektisch: steeds is er een stem die ergens doorheen praat, door onze vroomheid, door ons ongeloof, door ons nihilisme, door onze inclusiviteitsobsessie, door onze burgerlijkheid, of door onze kekke stadsigheid, niemand blijft buiten schot. Het punt is wel, wat mij betreft, dat dit geen deconstructivisme is, waardoor niemand meer iets durft te zeggen. Het wil juist leiden tot lyriek, tot ruimte voor de Naam, tot getuigenis en missie. Het is de kritische gestalte van de heiliging, maar die heeft een hele vrolijke en doxologische spits. Dialektisch-missionaire prediking, is dat mogelijk?

Ruimte voor de Naam

In mijn analyse gebeurt zoiets als dit in de preek van Miskotte bij de bevestiging van ds. Buskes als missionair predikant. Daar gebeurt het combattante expressis verbis. Miskotte noemt eerst de afkerigheid tot God in de stad. In 1943 kan en durft hij te benoemen wat in veel kerken in 2022 nog steeds een taboe is om te zeggen en om onder ogen te zien. Namelijk dat de afkerigheid tot God groot is in onze cultuur. ‘Deze afgekeerdheid is een feit dat heel het moderne leven bepaalt’, dixit KHM. Miskotte hoopt erop dat er nog christenen zijn die zich daar niet aan onttrekken in hun schuilhoek, maar daaraan lijden. Vergeet niet, voeg ik toe, dat missionair optimisme heel vaak een manier is om dit lijden en dit verdriet te omzeilen. Het punt van Mirjam Elbers treedt vervolgens ook sterk op in de preek. Deze afkerigheid wordt, volgens Miskotte, mede bepaald door het ‘mager, afzichtelijke christendom van twijfel en halfslachtigheid’. Wij zijn zelf ook afkerig van deze God, zo blijkt. Miskotte is dus combattant zowel naar de kerk als naar de cultuur waarin de kerk leeft.    Maar dit leidt niet tot zwijgen, of tot een dialektiek ad infinitum. Het wil leiden tot getuigenis: ‘Zulke mensen zijn zendingsgemeente’. Door hen heen gebeurt het getuigenis in de stad. Ondertussen gaat het in de preek wel degelijk om een dringend appèl: ‘Keert weder, gij afgekeerde kinderen’. Bekering is het repeterende thema in deze preek. En de belofte: ‘Keert weder, en Ik zal u genezen’. Dan komt er in de preek ruimte voor de Naam:, in die prachtige zinnen ‘Wij zijn niet met ontferming bewogen, maar Hij. Wij kunnen niet vergeven en een nieuw begin maken, maar Hij. Hij heeft vergeven en Hij alleen kan zeggen: Gij. Zo te spreken dat het tot het diepste van de ziel doordringt kan de Here alleen’. Je kunt, overigens, de bijbelpodcasts van de EO/IZB ook sympathiek bezien als een poging om in de publieke ruimte, op doordeweeks dagen, als je in de trein zit of eindelijk de kinderen op bed hebt, om in de hectiek van dit leven enige ruimte te maken voor de Naam.

            Het combattante is een dimensie van het missionaire, dat is mijn stelling. Juist als je als kerk weet wat heidendom is, omdat het diep in jezelf zit en omdat we het in de geschiedenis hebben zien rondspoken, en juist als je door de openbaring het karakter van dat heidendom hebt leren zien, juist dan ontwikkel je toch missionaire prediking? Het zou immers kwalijk zijn als de prediker in het noodzakelijke duel met zichzelf, met haar eigen heidendom, blijf steken. Dan kan prediking op een paradoxale manier heel binnenkerkelijk blijven. Het heidendom in jezelf maakt je, wat mij betreft, in je spreken solidair en beschroomd, maar tegelijkertijd bevlogen en combattant. In hoofdstuk 7 van mijn boek ‘Dialoog, dans en duel’, heb ik geschreven over ‘Geen andere goden’. Het combattante zit in de kern van de openbaring.

            Het is mijn sterke intuitie dat de machten waar het Evangelie en Paulus over schrijven, en die virulent levend zijn om ons heen, dat dat gestaltes zijn waarin het heidendom beslag legt op het denken en handelen, op de verbeelding en op de begeerte van hele cultuurkringen. Dat kun je zien aan de desastreuze uitwerkingen daarvan voor Gods goede schepping, en eerder voor Gods geliefde volk en altijd voor ieder kwetsbaar mensenkind. Een theoloog die weet heeft van dit heidendom en haar macht, juist die theoloog ontwikkelt een vigilante houding en een missionaire theologie. Het gaat daarin niet om het ‘bemissionarissen van seculiere medemensen’. Het gaat om prediking die je in het krachtenveld van de NAAM brengt, en die je confronteert met alles in jezelf dat dat niet wil, dat ongestoord wil leven. Zeer regelmatig wordt door het getuigenis van die Naam ook het duister in een cultuur en in een kerk, ook in een lokale gemeente, helder.

Het kerugma ontregelt

Nu klinkt dit allemaal wat grotesque misschien, wat opgeblazen ook en pretentieus. Zo bedoel ik het niet. Het geheim is eenvoudig. Durven we een Bijbelpassage zo eerlijk en kundig te laten spreken naar haar essentie, naar haar kerugma? Durven we dat te laten gebeuren, ook als het andere thema’s bevat dan onze theologische lievelingsliedjes? En durven we te laten zien dat dat kerugma onszelf vaak onthutst en ontregelt. Maar dat er ook een stem in zit die je nergens anders zo kunt horen spreken. Een stem die je vreemd genoeg ook zeer nabij is en die iets in je aanspreekt waarvan je amper wist dat het er was. Het is een dialoog, je hoort je eigenste stem en tegelijkertijd spreekt een ander met je. ‘God vergeet u niet. De Geest van Jezus spreekt in u’ (preek over Psalm 42). Ik denk eerlijk gezegd dat Mirjam en ik hier niet zoveel in verschillen?

Kees van Ekris

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 10. 15 oktober 2022