De ziel laat zich moeilijk vangen (I)

logoIdW

Wie er eenmaal op gaat letten, ontdekt hoe vaak het woord ziel valt, vooral in samengestelde woorden, in de seculiere zin van het woord en in titels. Zeeland als zielslandschap (Oek de Jong). We leven in een zielsbange tijd (Willem Jan Otten). Een tv-programma met de titel Met hart en ziel of de Hart & Ziel Lijst van NPO4. In de wereld van de spiritualiteit en de reclame is het een regelrechte eye-catcher. In tijdschriften als Happinez is er van alles te vinden over de tatoeage van de ziel, de dna-code van de ziel of over typen van zielsverwantschap.

Zelfs als het om de wijnfles gaat, is er sprake van een ziel. Onlangs vertelde een enthousiast vinoloog hoe belangrijk de ziel – de holte in de bodem van de fles – eigenlijk voor de wijn is. Er zijn verschillende verklaringen. De meest aannemelijke is dat een fles met een holle bodem beter bestand is tegen breuk en steviger staat op een instabiele ondergrond. Daarnaast zit er in veel kwaliteitswijnen bezinksel, fijne vaste deeltjes die na verloop van tijd naar de bodem zakken. Deze deeltjes kunnen worden opgevangen rond de uitstulping van de fles om te helpen voorkomen dat ze met de wijn worden uitgeschonken. Sommige producenten maken tegenwoordig met opzet zware glazen flessen met een diepere ziel omdat deze een exclusieve indruk zou maken – al is goede kwaliteit daarmee niet gegarandeerd.
Tja, je kunt tegenwoordig van alles beweren en suggereren aangaande de ziel…

Bijbel en theologie

In kerk en theologie gaat het steeds minder over de ziel. Begrippen als ziels-zorg, ziele-heil, ‘ziel en zaligheid’ of ‘de zielen der gelovigen’ worden als achterhaald beschouwd en nauwelijks nog gethematiseerd. In bijbelvertalingen wordt het begrip ook steeds vaker vervangen. Je kunt dat kwantificeren – in de HSV komt het begrip nog 381 keer voor (dikwijls is het vervangen door ‘wezen’ of ‘zelf’), in de NBV nog 114 keer en in de BGT slechts 19 keer – maar het spreekt ook boekdelen wanneer we een bekende tekst als Mattheüs 16:26 (NBG: ‘Want wat zou het een mens baten als hij de gehele wereld won maar schade leed aan zijn ziel?’) nu in de NBV alsvolgt vertaald zien: ‘Wat heeft een mens eraan de hele wereld te winnen als hij er het leven bij inschiet?’ Reeds cabaretier Fons Jansen (1925-1991) grapte in een van zijn voorstellingen over die ziel en noemde het gebed van de moderne mens: ‘Heer, red mijn ziel – als ik die heb’.

Nu is het de vraag of we wel aan het begrip ‘ziel’ moeten blijven vasthouden – het gaat immers om de zaak? Maar welke zaak is dat dan precies? Zeker in een tijd dat niet alleen de theoloog en psycholoog, maar ook de hersenwetenschapper en de cultuurfilosoof hierover iets te melden hebben? Hoe leggen we vandaag – met woorden van Hella Haasse – ‘de legpuzzel van het zelf’?

Wie hier etymologisch dieper wil graven, vindt niet het antwoord, maar stuit op even complexe begrippenparen als anima (ziel) en animus (geest), psyche en pneuma, nefesh en ruach, en beseft dat hier niet zomaar isgelijktekens kunnen worden gezet en conclusies kunnen worden getrokken. We stuiten op complexe concepten uit de ideeëngeschiedenis.

Ondertussen zien we ook weer nieuwe pogingen om het juist wel over de ziel – zeg maar voorbij zijn einde – te hebben. Zo presenteerde in november 2019 PThU-promovenda Martine Oldhof haar zoektocht naar een protestantse visie op de ziel ter PKN-synode en betrok ze de kerk ook bij de vragen rondom haar onderzoek. En begin januari verscheen een nieuw boek van Arjan Plaisier getiteld: Zorg voor de ziel – spiritueel leven vanuit de christelijke traditie. Daarin geeft hij prachtige ingangen naar en doorkijkjes van een bezield, ja bevindelijk geloofsleven, en gaat en passant in op de vraag wat we onder ziel verstaan en of we erover moeten blijven spreken: “‘Ziel’ staat voor een dimensie van het menszijn die niet losgemaakt kan worden van andere dimensies. Toch is het daarmee niet overbodig over de ziel te spreken. Het gaat om een primair woord, dat verhelderd wordt met woorden als hart, geest, binnen, centrum, zelf, bewustzijn, enzovoorts. Het is waar, ziel blijft ‘unutterable’…Hoezeer je ook graaft in de mens, een ziel kom je niet tegen en een antwoord op de vraag wat de ziel is evenmin. En toch, schaf de ziel af, reduceer de ziel tot iets anders, en het verlies is dramatisch (58-59)”.

In deze (en een volgende) bijdrage wil ik vooral ingaan op een eerdere poging in de theologie om de ziel te thematiseren, of zelfs te rehabiliteren, namelijk die van wijlen Humboldt-hoogleraar Christof Gestrich (1940-2018). Al in 2009 schreef hij een theologisch boek over de ziel. In een lezing voor het Duitse predikantengilde enkele jaren later constateerde hij dat er rondom de ziel en het voortbestaan van de mens ná dit leven grote verlegenheid onder predikanten was – ieder dacht er het hare of zijne van en zelden hetzelfde – en dat was de reden waarom hij tot op het einde van zijn leven bezig bleef met dit gecombineerde onderwerp. Zijn boek was juist klaar toen hij in 2018, na het overlijden van zijn zoon, zelf overleed. Het boek getiteld Die menschliche Seele: Hermeneutik ihres driefachen Wegs verscheen in 2019.

Ondoorgrondelijkheid

Voordat we ons verder vooral daarop richten, wijs ik eerst nog op de Leidse cultuurfilosoof Gerard Visser die al eerder (2009) ten onzent een lans voor de ziel heeft gebroken. Van hem valt veel te leren over ons onderwerp, juist ook over, zoals hij dat zo fraai verwoordt, ‘de illusie van haar kenbaarheid’ (27).

Visser stelt dat aan die illusie de ziel in het Europese denken is gestorven. Iedereen meende te weten wat ermee werd bedoeld, iedereen ging er een weg mee – totdat men het moest gaan uitleggen. Inderdaad, vergelijkbaar met wat Augustinus opmerkt over het begrip tijd: ‘Zolang niemand het me vraagt, weet ik het wel. Maar als ik op deze vraag antwoord moet geven, weet ik het niet meer. Toch durf ik te zeggen dat er geen verleden tijd zou zijn, als niets voorbijging, en dat er geen toekomstige tijd zou zijn als er niets naar ons toe kwam, en dat er geen tegenwoordige tijd was als er niets was’ (Belijdenissen xi,17). Waar de ziel in onze wereld volgens Visser enerzijds gestorven is aan die illusie van haar kenbaarheid – met secularisatie en inflatie van het woord als gevolg – stelt hij anderzijds dat het woord tegelijk bewaart voor en waakt bij een dieptelaag van ons bestaan – daar waar de wetenschap geen toegang toe heeft! Daarom blijft het voor hem een

onopgeefbaar concept.

Hij laat dat fraai zien aan de hand van onder anderen Heidegger, Nietzsche en Eckhart. Waar Heidegger brak met het zielsidioom, misschien juist om de essentie ervan met ander idioom (Dasein) een kans te geven, hield Nietzsche eraan vast. Terwijl juist hij kritiek had en hield op het traditionele zielsbegrip in christendom en metafysica. De onsterfelijke ziel was in zijn ogen een naïeve wensgedachte, maar hoe meer in de jaren tachtig bij Nietzsche de term ‘affect’ opduikt, hoe meer hij het begrip ziel gaat verbinden met het persoonlijke, unieke, onbegrensd-individueel zijn (vgl. Die Fröhliche Wissenschaft, 354). Eckhart – generatiegenoot van Dante! – brengt uiteindelijk voor Visser elementen samen die bij Heidegger en Nietzsche afzonderlijk centraal staan – singulariteit en uniciteit – samen en zo komt hij in het spoor van Eckhart tot de volgende omschrijving: de ziel is in haar humane kern geen intellectuele en productieve substantie, maar een affectieve en receptieve resonantieruimte (142).

Visser daagde met zijn studie de filosofie, de kunst en de religie uit de ziel te hernemen op wetenschappen die haar als hersenspinsel afdoen – en ging zelf daarin voor. Gestrich, (Oldhof) en Plaisier lijken die handschoen nu op te pakken. Waar Plaisier het kernwoord met spiritualiteit verbindt, waagt Gestrich het begrip ziel aan eeuwigheid en onsterfelijkheid te koppelen. Beiden geven er in hun studies blijk van in de leer te zijn geweest bij onder anderen Nietzsche en Eckhart.

Eeuwigheid en eindigheid

Betekent de herneming van (de zorg voor) de ziel ook een terugkeer tot oude kwesties, bijvoorbeeld die rondom eindigheid en eeuwigheid, of rondom het punctum antropologicum in de christelijke theologie? Beide auteurs weten zich, en dat is in dat opzicht ook de winst van theologiseren in de 21ste eeuw, leerlingen van Karl Barth. Deze stelde in zijn Kirchliche Dogmatik duidelijk (en Gestrich komt bij herhaling op deze woorden terug): ‘Der Mensch als solcher hat kein Jenseits, und er bedarf auch keines solchen’ (KD III/2, 770). Of er dan nog meer over de ziel en zaligheid te zeggen valt, daarover een volgende keer meer.

Peter Verbaan

Christof Gestrich, Die menschliche Seele: Hermeneutik ihres driefachen Wegs, Tübingen: Mohr Siebeck 2019
Arjan Plaisier, Zorg voor de ziel: spiritueel leven vanuit de christelijke traditie, Utrecht: KokBoekencentrum 2020
Gerard Visser, Niets cadeau – een filosofisch essay over de ziel, Nijmegen: Valkhof Pers, 2009

In de Waagschaal, jaargang 49, nr. 2. 8 februari 2020