De vraag naar de bovenkamer

logoIdW

In de bijbel komen we geregeld terecht in de bovenkamer. Daar vinden belangrijke gebeurtenissen plaats, zoals het Laatste Avondmaal en de uitstorting van de Heilige Geest. Wat was dit voor ruimte? In Bijbelvertalingen treffen we verschillende interpretaties aan. Kan een architectuurhistorische invalshoek meer duidelijkheid verschaffen?

In Lucas 22 vers 11-12 en Markus 14 : 14-15 wordt beschreven hoe Jezus het Laatste Avondmaal viert met zijn discipelen. Dat gebeurt in een ruimte die door beide evangelisten in de achtereenvolgende verzen wordt aangeduid met twee verschillende woorden: kataluma en anagaion. Het theologisch woordenboek (Bauer) geeft als vertaling van kataluma: herberg en uitspanning, maar algemener: onderkomen, voor anagaion: bovenkamer.

In vertalingen van Lucas 22: 11 en Markus 14: 14 treffen we voor het eerste woord aan: gastenvertrek, eetzaal, herbergzaal, kamer en eetkamer. Kataluma wordt wel in verband gebracht met het werkwoord kataluò, met als betekenis losmaken of uitspannen. Duidt kataluma op een ruimte waar paarden en ezels worden ‘losgemaakt’ en ‘uitgespannen’ voor de nacht? De Vulgaat vertaalt met diversorium: logement, pleister- of wijkplaats, tijdelijke verblijfplaats of toevluchtsoord, maar bij Markus refectio: verkwikking, verfrissing, ook herstel, dus een plaats om te herstellen, bij te komen? We kennen kataluma ook uit Lucas 2 als de plaats waar Jozef en Maria niet terecht kunnen, met herberg als meest bekende, maar niet onomstreden interpretatie. De NBV21 vertaalt met gastverblijf.

Het tweede woord, anagaion, kent als vertalingen opperzaal en bovenzaal, in het geval van Marcus voorzien van het adjectief groot. De Vulgaat vertaalt bij beide evangelisten: cenaculum, een op de bovenverdieping gelegen eetkamer. Het woord verwijst naar cena, met als  betekenis ‘hoofdmaaltijd der Romeinen, maaltijd, eten, tafel’. Treffend is de naam van Leonardo da Vinci’s fresco van het Laatste Avondmaal Il Cenacolo (ook wel:  Cena Ultimo). In het Italiaans betekent cenacolo nog steeds bovenkamer.

Lucas en Markus vertellen hoe de discipelen, op aanwijzingen van hun leermeester, in de betreffende ruimte terechtkomen: ze zullen een mens met een waterkruik ontmoeten, en die zal ze brengen bij -in de verschillende vertalingen-: de heer van dat huis, de huisvader, de huisheer van het huis en -het meest zakelijk- de eigenaar. Duidelijk is, dat Jezus en de discipelen in de stad te gast waren, zij woonden immers niet in Jeruzalem en hadden een leefstijl die wel als die van thuislozen wordt aangeduid.[1]

Lucas geeft aan, dat de heer des huizes een kamer zal tonen die ‘net is ingericht’, bij Markus een kamer die ‘ingericht en gereed’ is. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat de kamer is ingericht met eetkussens. In beide gevallen wordt als opdracht van de leermeester aan de discipelen toegevoegd: ‘Maak het daar gereed’. Dat zal de Paasmaaltijd betreffen.

Niet alleen het laatste avondmaal vond plaats in een bovenkamer. In Handelingen 1: 13 lezen wij over een bovenkamer of opperzaal waar de discipelen verblijf hielden toen de Heilige Geest over hen werd uitgestort. De Griekse tekst gebruikt het woord to huperòion, hetgeen volgens Bauer wijst op een -torenhoge- bovenkamer of -verdieping op het platte dak van een oosters huis.  Héél dat huis wordt vervuld van de Heilige Geest, aldus Handelingen 2: 2. Wat was dat voor huis? Misschien kan een ruimtelijke invalshoek ons verder brengen en onderscheiden twee Grieks-Romeinse woonvormen: domus en insula, in de veronderstelling dat deze ook voor Jeruzalem in Jezus’ tijd betekenis kunnen hebben.

 Domus

Een domus was het huis voor de welgestelde. Een privéwoning, een gezins- én familiehuis, slechts één verdieping. Omdat de woning een dakopening kende voor water-, licht- en luchttoevoer, was een bovenverdieping ingewikkeld. De pater familias was er de baas. Elke domus had zijn eigen goden, numen. In het huis heerste dus het numineuze. Centrale ruimte was een atrium, waaromheen verschillende vertrekken waren gegroepeerd. Vaak had zo’n atrium een peristilium, een ruimte omlijst door zuilen, waar het altaar stond om de goden te bewieroken. Tenslotte het triclinium, de ruimte waar men kon aanleggen om de cena te gebruiken, de Romeinse feestmaaltijd met veel symboliek, zoals voetwassing. Het woord verwijst naar de drie banken in die ruimte. De domus werd later wel beschouwd als het gebouw waar de eerste christelijke huisgemeenten bijeenkwamen (domus ecclessia), dan natuurlijk ontdaan van die vermaledijde huisgoden. Maar in zo´n deftige ruimte kwamen Jezus en zijn discipelen voor hun Paasmaaltijd niet terecht. Zij moesten  ergens naar een bovenverdieping.

 Insula

Dan was er de insula, een bouwwerk met vele verdiepingen, waarin zich appartementen bevonden en op de begane grond winkels en cafeetjes. De woonomstandigheden waren slecht. Hele gezinnen hokten samen in een kamertje, men verbleef soms daarom zelfs liever op straat. Het woord huurkazerne is beter op zijn plaats.

Een insula had een bovenverdieping die met een eigen trap bereikbaar was. Bij een inventarisatie van de gebouwenvoorraad van Rome omstreeks 300 na Chr. werd een dergelijke trap zelfs als criterium genomen voor een insula. Het brandgevaar bij insulae was groot, niet alleen omdat de constructie broos was, ook omdat er binnen voor verwarming vuurtjes werden gestookt. Een goed bereikbare trap was geen overbodige luxe om het pand snel te kunnen verlaten.

De bovenverdieping van een insula werd een cenaculum genoemd – het woord dat we in de Vulgaat tegenkwamen – en bestond uit slaapkamers (cubicula) en zitkamers (exedra). Deze interpretatie laat zich rijmen met die van historicus Jerome Carcopino, dat een bovenverdieping bestond uit allerlei kamers, die aan vooral armlastigen werden verhuurd.[2] Bijvoorbeeld aan de categorie ‘die een thuisloos bestaan leed’?

Historici wijzen op het gemeenschappelijke karakter van een cenaculum, afgeleid uit de wet- en regelgeving die voor een insula gold. Romeinen hadden de gewoonte uit het raam te hangen en op die manier met de buren en overburen te communiceren. Dat ging heel gemakkelijk, want de straten waren nauw. Het venster was een sociale ontmoetingsplek. Ook Augustinus en zijn moeder deden mee aan die gewoonte, zoals we lezen in de Belijdenissen. Vanuit het venster van hun huis in Ostia keken zij samen naar wat er zich beneden afspeelde (Boek 9, X).

Uit het raam hangen had ook nog een andere functie. Beneden op straat liepen er verkopers, waaronder waterverkopers, zoals die man met de waterkruik uit Lucas 22. Vanuit het raam bestelden de bewoners hun waar, en die werd dan met een mandje naar boven gehesen. Door het uit het raam hangen en het optakelen van die waar, was er echter het risico dat allerlei voorwerpen uit de vensterbanken naar beneden vielen. Dat was niet zonder gevaar. Verondersteld is wel, dat de onbruikbaar kleine balkons van Romeinse huizen vooral bedoeld waren om die spullen op te vangen. Maar als iemand werd geraakt, wie was dan verantwoordelijk? Dat was de bewoner van de ruimte waar iets uit het raam viel, behalve in het geval van de gemeenschappelijke ruimte, dan werden alle bewoners verantwoordelijk gesteld.

 Tertullianus

Kerkvader Tertullianus (160 – 230) had zo zijn ideeën over insulae. In zijn geschrift Tegen de Valentinianen lezen wij: ‘de wereld is een huurhuis geworden’. Hij kijkt in het bijzonder naar Insula Felicles, een legendarisch insula in het oude Rome nabij het Pantheon. Voor Tertullianus staat dit bouwwerk symbool voor de valentiniaanse gnostiek. Elke verdieping vertegenwoordigt een van de ketterijen van die dwaalleer, in elke verdieping huist een der eonen, een verzameling geestelijke wezens, die op hiërarchische wijze hun plaats tussen hemel en aarde kennen.

Tertullianus noemt de Romeinse dichter Ennius, die ‘als eerste van allen heeft (…) gesproken over de zeer grote bovenvertrekken des hemels’. Dat vanwege hun ‘verhevene ligging’ óf omdat hij bij Homerus had gelezen ‘dat Jupiter daar maaltijd hield’. Geen Laatste Avondmaal dus, maar wel Jupiter aan de dis! De bovenverdieping ziet eruit als een hoeveelheid ‘tempeltjes’, de bovenbouw kent het ‘ene vertrek na het andere’, zo lezen wij in de Nederlandse vertaling. Het is de god van de Valentinianen die woont ‘bij de hoogste dakpannen’. Deze god wordt gezien als kosmisch, als ´ongeboren, onmetelijk, oneindig, onzichtbaar en eeuwig´, wat niet wil zeggen dat hij bestaat. Hij wordt ook wel Bythos genoemd ( = Diepte), waardoor het niet logisch is dat deze oer-eon op de bovenverdieping nabij de hemel woont, meent Tertullianus.

Markant is, dat de Nederlandse vertaler van zijn geschrift geen kennis had van Insula Felicles; in de tekst gaat het over de hemelverdiepingen van ‘een eiland Felicula’, met in de bijbehorende voetnoot de opmerking ‘onbekend’.[3]

Voor Tertullinaus is een insula een ‘verwonderlijk’ heidens bouwwerk. Hij verbaast zich erover dat de ketters ‘zoveel hoogheden van hoogheden, en zoveel verhevenheden van verhevenheden, tot woonplaats van elk hunner goden (…) hebben opgehangen, omhoog geheven, uitgestrekt’. Er zijn aan het gebouw ‘evenveel trappen als er ketterijen zijn’. Het insula staat voor Tertullianus voor de gnostische pleroma: de volheid, structuur en verblijfplaats van de goddelijke wereld. Het is de heidense tegenhanger van de volheid die Paulus verkondigt in zijn brief aan de Kolossenzen (1: 19): ‘Want in hem heeft het heel de volheid behaagd woning te maken’.

Een insula is voor Tertullianus een symbool voor de gnostische ketterij is, een soort toren van Babel, maar hij geeft ook een ruimtelijk beeld van een dergelijk bouwwerk: véél verdiepingen, een aparte, markante bovenbouw met veel kamers, waar ook de maaltijd kan worden gebruikt, véél trappen en winkels in de plint van het gebouw. En het is niet ons eigendom, het is ‘de wereld als een huurhuis’.

Kees Doevendans

[1] Santiago Guijarro, Domestic Space, Family Relationships and the Social Location of the Q People. In: Journal for the Study of the New Testament, 27, 1, 2004, p. 69 – 81

[2] Zie Rodney Stark, De eerste eeuwen, een sociologische visie op het ontstaan van het Christendom, Ten Have, 1998, p. 160-161

[3] Tertullianus, Tegen de Valentinianen. In: Oud-Christelijke Geschriften in Nederlandse Vertaling, Deel XLII, Tertullianus, U.H. Meyboom (redactie en bewerking), Leiden, 1923

 

In de Waagschaal, jaargang 51, nr. 5. 30 april 2022