De volheid van het concrete leven: kunst en geloof

logoIdW

 

‘One can only show how one came to hold whatever opinion one does hold’

Virginia Woolf

De via directa en de innerlijke overtuiging

Vijfenveertig jaar ben ik theoloog, maar vorig jaar pas heb ik die fundamentele ervaring durven opschrijven en publiceren in mijn Meditaties van de ziel. Ik beschreef hoe ik als jochie van een jaar of zeven, acht op een avond met mijn vader mee mocht naar Museum Boijmans Van Beuningen, waar hij moest zijn voor zijn werk. Er werd een tentoonstelling geopend, ik dacht met werk van Peter Struycken.

‘Mijn vader is druk in gesprek. Niemand die acht op mij slaat, ik sta alleen tussen mensen die geen aandacht voor mij hebben. Maar dan gebeurt er iets wat ik nooit meer zal vergeten. Een gebeurtenis buiten de tijd. Als ik daar sta, spint zich een cocon van stilte om mij heen, ik word in een zuil van licht gewikkeld, het geroezemoes verdwijnt, de mensen om mij heen worden vage schimmen, ze lossen op in het niets. Mijn hoofd begint licht te suizen, een zachte duizeling, een tinteling. Een weldadig waaien, een werveling, streelt mijn gezicht. De cadansen van de kleuren, lijnen en velden op de kunstwerken openen zich, en een volkomen liefde en een totale aanwezigheid komen op mij af. Ik sta in een volmaakte wereld waar geen kwaad en geen dreiging is en waar ik volledig in ben opgenomen. Een liefde omgeeft mij die mij tot in mijn diepste wezen aanvaardt, begrijpt en kent. Het duurt een eeuwigheid, of misschien ook maar even. Het gaat zo snel als het gekomen is en ik sta weer in die museumzaal.’[1]

Later kreeg die onvergetelijke numineuze ervaring een naam, opnieuw doordat ik werd opgenomen in een zintuiglijke sensatie, die van de liturgie in de Oude Kerk in Amsterdam. De grote lege ruimte van het middeleeuwse gebouw, de grijze grafzerken onder het houten gewelf, de onder het gewicht van hun leeftijd krom staande pilaren en het geheimzinnige Hollandse licht dat er binnenstroomt, de majestueuze klanken van het Vater-Müllerorgel, het koor in zijn pijen dat door de kapellen aan kwam schrijden, dat Kyrie en Groot-Gloria aanhief – ze evoceerden opnieuw die kindherinnering en gaven een naam aan het geheimzinnige mysterie dat zich meldde: Kyrie-eleison, Christe-eleison, Kyrie-eleison. … Heer God, eniggeboren zoon, Jezus Christus…

Inmiddels had ik de keuze gemaakt die geheimzinnige werkelijkheid die zich meldde van achter de empirische realiteit dieper te willen verstaan, was ik theologie gaan studeren en werd ik later predikant en wetenschapper. Vanuit dat laatste perspectief kan ik van alles zeggen over kunst en religie, over artisticiteit en openbaring, kan ik een keurige boedelscheiding tussen de ene en de andere aanbrengen, en heb ik mij ook niet stil gehouden. Maar op de via directa, in de geloofservaring wentelen geloof en kunst, het esthetische en het religieuze bij mij onlosmakelijk om elkaar heen. De innerlijke overtuiging vestigt zich niet langs de weg van de academische theologie maar in de bevinding. De academische theologie is de poging die bevinding te verstaan en op de noemer van gangbare culturele discoursen te brengen.

Cornelis W. Opzoomer en Allard Pierson

De redactie vroeg mij of er een ontwikkeling in mijn denken is te traceren. Vanzelfsprekend, al zijn er ook continuïteiten of misschien is er zelfs zoiets als een cirkel, waardoor ik weer terugkom waar ik begonnen was. Constant is in ieder geval mijn aandacht voor het esthetische, de kunsten, liturgie, ritueel en cultuur als gestalten waarin het andere en de Andere zich melden. Daarin ben ik niet de eerste Nederlandse theoloog en ik herinner mij in diepe dankbaarheid mijn promotor Ernst J. Beker die mij op de wegen van C.W. Opzoomer (1821-1892), Allard Pierson en Gerardus van der Leeuw zette. Ik zeg er in dit kort bestek noodzakelijk slechts aanduidenderwijs een paar dingen over.

Mijn studie aan de Universiteit van Amsterdam rondde ik af met een doctoraalscriptie in de godsdienstwijsbegeerte, over ‘de poëtische wereldbeschouwing’ van mr. C.W. Opzoomer.[2] Kort daarna ging mijn dissertatie over het estheticisme en agnosticisme van Opzoomers belangrijkste leerling, Allard Pierson (1831-1896).[3] Opzoomer en Pierson zijn belangrijke vertegenwoordigers van de Utrechtse School in de moderne theologie die ik nu zou karakteriseren als de beweging die afstand nam van de klassieke ontotheologie en naar nieuwe wegen in geloof en theologie zocht. De nadruk viel in Utrecht op het gevoel, op het esthetische. Utrecht legde daarmee een ander accent dan Leiden waar mannen als J.H. Scholten de cantus firmus aan de ratio toekenden. Allard Pierson promoveerde bij Scholten en hield voortaan kunst en wetenschap bijeen. Hij wordt agnost op een manier die verrassend laat-modern aandoet: hij weet niet of onze begrippen op de empirische realiteit betrekking hebben, laat staan op God. Het artistieke gaat de boventoon voeren, in de kunst klinkt de echo van de God waarmee Pierson werd grootgebracht, die van de orthodoxe opwekkingsbeweging het Réveil.

‘De mensch … Bij al het begrensde is het hem bang als in een kerker; hem dorst naar het oneindige. Hetgeen zijne oogen zien, kan zijn hart niet binden. Het onzienlijke schijnt hem zijn waarachtig vaderland. Daar fluistert een geheimzinnige stem in zijn gemoed. Die stem groeit aan, mengelt zich met andere stemmen: een symfonie van kinderlijke herinneringen, mannelijke ervaringen, dichterlijke verwachtingen. En als die symfonie zwijgt, roept de nagalm in zijn gemoed: God!’[4]

Het verbaast mij niet dat de jongste onderzoeker van het werk van Pierson, Sabine Wolsink, zijn werk benadert vanuit het discours van de radical theology en denkers als Richard Kearney, die ik nu graag lees.[5] Kearney zoekt een ‘return to God after God’ en noemt zijn project anatheïsme: ana-theïsme — voorbij het theïsme, èn an-atheïsme — geen atheïsme. Dat is noodzakelijk een God die de klassieke ontotheologie voorbij is en die vooral Kearney zoekt in de modernistische ‘seculiere’ roman. Hij zegt dan:

‘Whether this mutual traversal of the sacred and secular in modernist fiction is a matter of sacramentalizing the secular or secularizing the sacred is, of course, central to our discussion. What I am wagering here is that the anatheist paradigm may allow it be both at once: religion as art and art as religion’[6]

Dat zou Pierson gezegd kunnen hebben. Er laten zich interessante parallellen vermoeden met Pierson, die inderdaad om nader onderzoek vragen.

Gerardus van der Leeuw

Onvergetelijk was mijn ontmoeting met Wegen en grenzen van de godsdienstfenomenoloog, ‘ethisch’ theoloog, liturgiewetenschapper en predikant Gerardus van der Leeuw (1890-1950), misschien de grootste Nederlandse theoloog van de vorige eeuw. In het boek, verschenen in twee edities, bespreekt hij de verschillende kunstvormen vanuit telkens twee taalvelden, een godsdienstfenomenologisch en een theologisch.[7] Die beide taalvelden hebben elkaar nodig, de ene benadert de kunsten vanuit een fenomenologisch standpunt, vanuit hoe een kunstwerk zich als fenomeen aan mij voordoet, de andere vanuit de bijbel en christelijke theologische traditie, vanuit God.

‘… de verbeelding (is) een heilige handeling, omdat zij een tweede werkelijkheid naast de eerste beoogt, die wel met de eerste essentieel verbonden is, maar niettemin een andere. En juist die qualiteit van een “andere” te zijn, maakt de verbeelding tot een religieuze daad.’[8]

De andere wereld van de kunsten ligt in het verlengde van de totaal andere wereld van God. Van der Leeuw waarschuwt daarom tegen een estheticisme dat het beeld en de verbeelding autonomie toekent en een iconoclasme dat het beeld ontkent. Tussen het ‘andere’ van de kunsten het ‘totaal andere’ van God lopen wegen en grenzen: Van der Leeuw laat kunst en religie niet samenvallen, maar construeert een gesprek tussen beide waarin zij soms samenstemmen en soms van elkaar verschillen. Zo kàn de kunst sacramentele trekken krijgen, maar is er ook alle ruimte voor kritiek. De incarnatie staat in het hart van zijn theologie; daarom is de slavengestalte van Christus het beeld bij uitstek, een verwonde schoonheid.[9] Ware kunst toont krassen en kreukels, barsten en breuken. Hoe de heilige esthetische (dat woord nu genomen in de brede zin van ‘betrekking hebbend op de zintuigen’: tasten, zien, horen, ruiken, proeven) handeling samenvalt met het heil blijkt in zijn sacramentstheologie. Het sacrament is een menselijke handeling (‘doet dit’) waarin Christus de menselijke rol van als het ware overneemt (‘dit is mijn lichaam’). God voltooit de heilige handeling waarin de mens begon een andere wereld te scheppen door een totaal andere realiteit te creëren. Zoals het Christusbeeld centraal staat in Van der Leeuws theologie van de kunsten, zo daarom de eucharistie, het sacrament van het gebroken brood en de vergoten wijn, in zijn liturgische theologie. Hij verzet zich zodoende tegen theologen die het ‘te druk (hebben) met betoogen over het “Woord” en de “prediking”, zij ontkennen de volheid van het concrete leven dat in zijn gebrokenheid gevierd wil worden.’[10]

Dialoog van geloof en kunst

Zonder verbeelding geen leven, geen taal, geen ontwerp voor verandering en geen geloof, geen liefde. Het geloof in de totaal andere kan niet zonder de verbeelding van het andere. Dat is het heilige geheim van het leven, dat wij steeds een ‘andere’ kunnen ontwerpen, uit kunnen gaan tot een ‘andere’, tot een ander, tot de Ander, en dat vervolgens het andere, een ander of de Ander het spel overneemt en hegemonie over ons krijgt. Inderdaad, soms, bij ware kunst en waarachtige liefde en diep geloof, komt het andere, de ander, de Ander ons in de verbeelding tegemoet, ontneemt ons onze autonomie en krijgt zeggenschap over ons leven.

Hoe ouder ik word, hoe minder ik bereid ben daar in abstracte en systematische termen over te denken. Liever begin ik bij het leven en bij de verbeelding, bij de kunsten en luister ik naar wat mij daar aan ‘andere’ tegemoet komt. Zo is destijds De Bijbel cultureel ontworpen, als een exemplarische expositie van kunstwerken waarin bijbelse stemmen waren gehoord, hoe fluisterend of vloekend-afwijzend, hoe instemmend of overluid ook.[11] Zo ook loop ik rond door de magische installaties waartoe directeur Jacqueline Grandjean van de Oude Kerk in Amsterdam kunstenaars weet aan te zetten. Ik eindig met een enkel voorbeeld uit die wereld.

Christian Boltanski – NA[12]

In 2017-2018 realiseerde de Franse kunstenaar Christian Boltanski de tentoonstelling NA in de Oude Kerk Amsterdam.[13] Een van de installaties op de tentoonstelling was Autel, altaar, een duidelijke verwijzing naar het verdwenen altaar dat ooit op die plek stond. Op de tafel lag een dikke laag bloemen die tijdens de tentoonstelling langzaam verwelkte en verging. Om de bloemen te ‘conserveren’ werden ze verpakt in plastic folie. Met pastor loci Jessa van der Vaart en cantor Christiaan Winter ontwierp ik een dienst te midden van de installaties. Zoals gewoonlijk ging de gemeente naar het hoge koor, waar ze in een kring rond de tafel stond voor de wekelijkse viering van het Avondmaal. Na het offertorium, het aandragen van de gaven (brood, wijn en de collecten), de voorbeden, het eucharistisch gebed, het Onze Vader en de vredegroet, werden het gebroken brood en de vergoten wijn gedeeld. Toen we de eucharistie vierden, stonden de bekers en de schalen midden tussen de afstervende bloemen op tafel. Het folie was teruggevouwen en de aanblik en geuren van de verwelkende en rottende bloemen gaven een diepe zintuiglijke betekenis aan het eucharistisch gebed, dat onder meer deze passage (van Willem Barnard, naar 1 Korinte 7,31) bevatte: [14]

‘v.        O Heer, kom ons te hulp!

  1. De gedaante der wereld gaat voorbij.
  2. O God, maak Gij ons levend
  3. en heilig uw naam.
  4. Dank zij de God van David
  5. door Jezus zijn dienaar,
  6. die in de nacht dat Hij is overgeleverd…’

Zo tastten en roken en proefden wij de Advent van een nieuwe wereld. Maranatha.

 Marcel Barnard

Marcel Barnard is hoogleraar Praktische Theologie/ Liturgiewetenschap aan de Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam, en aan de Universiteit van Stellenbosch, Zuid Afrika.

[1]              Marcel Barnard, Meditaties van de ziel, Amsterdam: Vesuvius 2020, 21v.

[2]          Marcel Barnard, ‘Mr. C.W.Opzoomer (1821-1892). I. Zegepraal der wijsbegeerte’, in In de Waagschaal, 24/2 (1985) 41-44; II. Ervaring: waarom is het zoo? het is zoo’, in idem, 24/3 (1985) 90-92; III. De godsdienst’, in Idem, 24/4 (1985) 119-121; IV. Een poëtische wereldbeschouwing’, in Idem, 24/6 (1985) 182-185.

[3]              Marcel Barnard, Een weemoedige tint – agnosticisme en estheticisme bij Allard Pierson (1831-1896), dissertatie Universiteit van Amsterdam,/Meppel 1987.

[4]              Allard Pierson, Gods wondermagt en ons geestelijk leven, Arnhem 1867, 6v.

[5]              Sabine Wolsink, ‘Allard Pierson als theologisch literator’, in Kerk en theologie, 72/1 (2021) 20-30.

[6]              Richard Kearney, Anatheism. Returning to God after God, New York 2010, 102.

[7]              G. van der Leeuw, Wegen en Grenzen. Studie over de verhouding van religie en kunst, Amsterdam 1932; Wegen en grenzen, Amsterdam 1948, 2e herziene editie. (Er is een derde editie, postuum verschenen, waarin door een andere auteur niet geautoriseerde wijzigingen zijn aangebracht.) Vgl. Marcel Barnard, De dans kan niet sterven. Gerardus van der Leeuw herlezen. Essay over religie en cultuur (= Prof. dr G. van der Leeuw-stichting, Onderbreking 3), Zoetermeer 2004.

[8]              Van der Leeuw, Wegen en grenzen, Amsterdam 1948, 216.

[9]              Het debat met Noordmans kan op de noemer van christologie (incarnatie) versus pneumatologie worden gebracht.

[10]            Van der Leeuw, Wegen en grenzen, Amsterdam 1948, XV.

[11] Marcel Barnard en Gerda van de Haar (red.), De bijbel cultureel. De bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw, Zoetermeer 2009.

[12] Ik heb dit voorbeeld vaker gebruikt en zal dat ook nog weer doen. Uitvoeriger reflecteerde ik op de tentoonstelling in Marcel Barnard, ‘Art as Sacrament’, in Stellenbosch Theological Journal Supplementum 5/2 (2019) 13-28, https://ojs.reformedjournals.co.za/stj .

[13] Voor informatie over de tentoonstelling zie Oude Kerk, Christian Boltanski, 24 nov 2017-29 apr 2018 (informatiefolder, uitgedeeld bij de ingang).

[14] Tafelgebed 41, ‘ Wij zegenen uw Naam’, in Dienstboek, een proeve. Schrift, Maaltijd, Gebed, Zoetermeer 1998, 329v.

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 7. 3 juli 2021