De Vestdijkcahiers van Wessel ten Boom

logoIdW

Een paar maanden geleden stuurde Wessel ten Boom me zijn in eigen beheer uitgegeven dubbelcahier Een leven met Vestdijk toe. Hij had deze twee cahiers ook aan Maarten ’t Hart gestuurd, waarmee ik de briefwisseling De Toetssteen over Simon Vestdijk had geschreven. In de begeleidende brief stelde Ten Boom dat ‘dit cahier de verwerking is van de eens ontvlamde liefde voor Vestdijk die nooit meer gedoofd is, maar -zeker nu door mijn ziekte mijn levenseinde nabij is- vroeg om een afrekening en daardoor dieper kleuren heeft gekregen.’ Op 2 oktober overleed Wessel ten Boom. Graag bespreek ik hier kort deze twee doorwrochte cahiers die Ten Boom over Vestdijk samenstelde.

Onbeantwoorde liefde en religie-crisis

In deel 1 (Cahier 5 A) gaat Ten Boom uitvoerig en zeer persoonlijk in op het thema van de onvervulde liefde, zoals je dat bijvoorbeeld in Terug tot Ina Damman bij Vestdijk aantreft. De inleiding start met de volgende fraaie en ontroerende zin: ‘Vanaf mijn jongste jaren draag ik een gevoel van verlorenheid met mij mee.’ Bij één schrijver trof hij dat gevoel het sterkst aan: Simon Vestdijk. ‘In zijn boeken heb ik, meer dan bij wie ook, dat oergevoel herkend en leren verdiepen. Het is er niet meer van te scheiden, en waarom zou het ook.’ In deze korte inleiding formuleerde Ten Boom het meest treffend zijn opvatting over Vestdijk. Hij stelt dat het thema van de niet-beantwoorde liefde, zoals dat in veel Vestdijk-romans voorkomt niet los gezien kan worden van Vestdijks religie-crisis die eveneens in veel romans wordt beschreven. ‘Als radeloos standvastigen zoeken Vestdijks hoofdpersonen in deze dubbele crisis een uitweg en oplossing om in een moment van gelaten genade die ook te vinden, ook wanneer de dood erop volgt.’ Hij stelt dat hem de tijd ontbrak om van dit dubbele thema in Vestdijks werk een gedegen studie te maken, zijn wens was zo dicht mogelijk bij Vestdijk zelf te blijven en veel uit zijn werk te citeren.

            In Cahier 5 A beschrijft hij wat De Koperen Tuin, Kind tussen vier vrouwen en Terug tot Ina Damman voor hem betekenden. Hij had zelf als jongen, hij was elf, een dergelijke onbeantwoorde liefde achter de rug, zoals die in deze romans beschreven wordt, en herinnerde die zich nog steeds. Ten Boom geeft een fraaie beschrijving van zijn eerste liefde: ‘Toen ik naast haar lag op de tegels van het zwembad in de zon. Alleen al als haar jas aan de kapstok hing. Als zij uit het klaslokaal kwam, waar ik inging. Die keer dat ze even naar me keek. Die ogen die maar bleven tintelen, onder haar vrolijke krullen. De vertrouwdheid, de zachtheid, de warmte die van haar straalden. Haar glanzende haren. Haar aandacht voor iemand als ik.’ Al deze gevoelens herkent hij in Vestdijks romans en hij gaat er uitvoerig op in wat het voor hem betekende om er bij zo’n prachtige schrijver als Vestdijk opnieuw mee te worden geconfronteerd. Later leest hij veel ander werk van Vestdijk, ook diens ‘antichristelijke werk’ die hij toch altijd als ‘christelijk’ probeert te verstaan: ‘dat wil zeggen als getuigend van onverwachte genade, van redding en verlossing en vol van menselijke wijsheid.’ En dan volgt deze fraaie ontboezeming: ‘Zodra ik ga betogen, gaat er iets verloren. Verloren… Lees dit cahier daarom, waarde lezer, eerder als meditatie dan betoog. Lees het als een cahier van iemand die, net als elk ander mens, zijn eigen leven maar half begrijpt.’

Eenzame, falende helden
In het tweede deel (Cahier 5 B) gaat hij vooral in op de opvattingen van Vestdijk over religie. Hij probeert aan te tonen dat hierbij bij Vestdijk ‘een tragisch gevoel van machteloosheid of zelfs verworpen-zijn’ zich laat vermoeden. Via vele citaten uit Vestdijks werk laat hij zien dat religie, het verlangen ernaar of het afwijzen ervan, steeds een grote rol speelt. Vaak hebben zijn personages impliciet ‘goddelijke trekjes’, zie bijvoorbeeld de ‘eenzame voyeur Leroy’ in De Ziener die zijn gedrag vergelijkt met het gedrag van ‘een soort van God’, die ook alles ziet en doorziet. Sterk is ook Ten Booms betoog over De redding van Frey Bolderhey. Hij laat zien dat in deze roman een soort messias-figuur optreedt (de jongen Eddie) die zichzelf offert voor een redding, ‘waarna het algehele mensengeluk een aanvang neemt’. Volgens Ten Boom leunt Vestdijk ‘daarmee sterk aan tegen de denkvorm van het offer van Christus dat de zonden der wereld wegneemt.’ In de roman neemt dit idee volgens hem overigens de vorm van een waan aan. Dit lijkt erop te wijzen dat ‘voor Vestdijk de werkelijkheid geheel “onder de zonde ligt”, als zij al niet zelf het kwaad is, zodat de redding van dit kwaad slechts in de vorm van een waan gedacht en beleefd kan worden, maar zonder dat het feitelijk wordt overwonnen.’ In een overtuigend betoog (in het hoofdstuk ‘De Afgrond: schuldig zijn’) laat Ten Boom zien dat in Vestdijks roman Het Spook en de Schaduw het dubbelthema over liefde en religieuze verlorenheid prominent aan de orde komt. Hij stelt dat Vestdijks romanfiguren ‘van hogerhand “geworpen” zijn en alleen zichzelf kunnen zijn, met alle schuld die daarbij hoort. Hierin lijken zij dodelijk eenzaam te moeten zijn, een echte “man alleen”. Geen God, geen vrouw, die hen hiervan kan verlossen.’ Het is duidelijk dat Ten Boom hier een persoonlijke problematiek aan de orde stelt.
Aan het slot van Cahier 5 B keert Ten Boom nog terug naar het thema van de onvervulde liefde waarmee hij de cahiers begon. Hij geeft een uitvoerige analyse van de vier Amsterdamse romans uit de Anton Wachter cyclus, waarin vervulling van liefde plus het schuldgevoel dat daar bij Vestdijk altijd bij hoort een grote rol speelt. Hij geeft nog de volgende treffende omschrijving van Vestdijks helden: ‘Vestdijks “helden” hebben iets onverstoorbaars en brutaals. Maar titanen zijn het niet. Zij falen. Zij vallen van hun voetstuk. Zij zijn alleen. Zij zijn ten dode gedoemd. Zij berustten. Zij beseffen eerder een zondaar dan een held te zijn. In die zin doet Vestdijk meer aan Dostojevski dan aan Nietzsche denken. De eschatologische “Ubermensch” waar de laatste alles van verwachtte is bij Vestdijk een tragische mislukking geworden, die zich van zijn eigen schuld niet kan bevrijden. En juist dat ontroert, naast dat het benauwt, en maakt Vestdijk meer dan sympathiek.’

Ten Boom schreef met zijn twee Cahiers een aantal diepgravende, overtuigende en uiterst persoonlijke analyses over Vestdijks werk die tegelijkertijd een glimp laten zien van zijn eigen opvattingen over liefde en religie. Het moet een grote troost geweest zijn dat hij deze studies nog voor zijn dood zag voltooid en uitgegeven.

Kees ‘t Hart

Kees ’t Hart is schrijver, dichter en literatuurcriticus. Hij is oud-redacteur van het literair tijdschrift De Revisor en recensent voor De Groene Amsterdammer. Zijn briefwisseling met Maarten ’t Hart over Simon Vestdijk verscheen als De Toetssteen: brieven over Vestdijk, Nijgh & Van Ditmar, 2021

In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 11. 13 november 2021