De verliezers in de stad

logoIdW

 

Ik groeide op in De Baarsjes. Een stadswijk in het oude Amsterdam. Het zijn de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. Mijn ouders waren jaloers op degenen die de sprong konden en durfden te maken naar de nieuw gebouwde wijken: Overtoomse veld, Osdorp, Geuzenveld. De buurt waar ik opgroeide was een nette middenstandsbuurt, die evenwel snel verpauperde. De huizen van hen die naar de nieuwe wijken verhuisden werden ingenomen door mensen die de betrekkelijk lage huren konden betalen. Omstreeks 1970 hielden ook mijn ouders het voor gezien. Ook zij verhuisden. Onlangs keek ik op Funda. Het huis waar ik opgroeide wordt nu als luxe appartement duur verkocht. Lang staat het niet te koop.

In dit voorbeeld worden de twee opeenvolgende bewegingen zichtbaar, die de ontwikkeling van de stad kenmerken: de (sub)urbanisatie, het wegtrekken uit de stad en de gentrificatie, het weer terugkeren naar de stad. In beide gevallen gaat het om de min of meer welgestelden. Mensen willen weer in de stad wonen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat stadsbesturen op deze veranderde waardering voor de stad reageren. In Rotterdam verscheen onlangs de Woonvisie. Daarin zet het stadsbestuur zijn visie op de ontwikkeling van de stad tot 2030 uiteen. Zoals in veel andere steden wordt ook in Rotterdam de gentrificatie toegejuicht. Geen wonder. Wijken die jarenlang een probleem voor het stadsbestuur waren door verloedering en verarming krijgen opeens een boost, zonder dat het er veel voor hoeft te doen. De markt doet zijn werk. Het stadsbestuur hoeft alleen maar te zorgen voor zo gunstig mogelijke omstandigheden voor marktpartijen. Daar wordt in de nota dan ook fors op ingezet.

So far, so good. Wie is er niet voor, dat wijken opknappen en daardoor een nieuwe kans krijgen? Maar er is een probleem, dat niet zo maar op te lossen valt. Het gevolg van de (sub)urbanisatie was, dat in de stad de kanslozen overbleven of zij, die net als mijn ouders de sprong niet durfden te wagen. Zij waren de verliezers in de (sub)urbanisatiegolf  na WOII. Zij bleven in de stad wonen en kregen gezelschap – niet altijd tot hun genoegen – van nieuwe stadsbewoners; de gastarbeiders uit de jaren 60 en na hen nog vele andere nationaliteiten. Zij gingen – min of meer gedwongen – wonen in de oude wijken van de stad, vaak in matig onderhouden huizen met lage huren. In Rotterdam gaat het om 44% van alle huishoudens. Dat percentage wijkt niet erg af van dat van Amsterdam en Den Haag. Landelijk ligt het percentage op 32. In de stad dus aanzienlijk hoger. Verklaarbaar door de (sub)urbanisatie en de vestiging van nieuwe groepen.

Bij de huidige gentrificatie-golf zitten zij in de weg. Niemand die dat hardop zegt, maar de druk op hen om hun plaats in de stad af te staan, wordt groter en groter. Druk, die van de markt komt, maar ook van de overheid. In de Rotterdamse nota wordt het netjes gezegd. We moeten de stad zo aantrekkelijk mogelijk maken voor de rijkere (potentiële) stadsbewoners. En dus – zo letterlijk staat het er niet – zo onaantrekkelijk mogelijk voor de huidige bewoners in hun povere huizen. Zij geven de stad een negatief imago. Een te groot aantal van hen schrikt nieuwe bewoners af, of de huidige die op de maatschappelijke ladder stijgen.

Daarom komen in de Rotterdamse nota de volgende voornemens voor, die overigens exemplarisch zijn voor andere steden. Er dient een substantiële vermindering te komen van het aantal goedkope (huur)huizen. Dat betekent tot 2030 sloop van ongeveer 20.000 woningen. Daarmee wordt ook voorkomen dat de stad aantrekkelijk blijft voor nieuwe ‘probleemgevallen’. Een te grote voorraad goedkope woningen heeft immers een aanzuigende werking. Impliciet betekent dat dat nieuwe bewoners van Nederland (toegelaten asielzoekers bijv.) de stad niet meer inkomen. De eigen oorspronkelijke Rotterdammers in de oude wijken gaan voor. Een bedenkelijke gevolg van het in de Woonvisie voorgestelde beleid. Bedenkelijk omdat op die manier ‘oude’ en ‘nieuwe’ stadsbewoners tegen elkaar uitgespeeld worden.

In de zwakste wijken van Rotterdam (op Zuid) worden zelfs de goedkoopste woningen vervangen door woningen in het midden en hoge segment. In nieuwbouwprojecten elders in de stad wordt een beperkt aantal huizen in de sociale sector gebouwd. Het accent ligt op duur en middelduur bouwen. Op de buurgemeenten wordt een dringend beroep gedaan hun ‘problematische’ huurders vast te houden. Als het even kan, gaan de grenzen van Rotterdam voor hen dus dicht.

Het Rotterdamse stadsbestuur geeft ook argumenten om deze voornemens te onderbouwen. In de goedkope voorraad huizen wonen ook mensen die een duurdere woning kunnen betalen: de scheefhuurder. Hen wil het stadsbestuur uit hun te goedkope huizen lokken door aantrekkelijke woningen in het midden segment te bouwen. Terecht lijkt mij. Ook heb ik begrip voor een grondige opknapbeurt van verouderde wijken ook al dat gaat ten koste van de voorraad goedkope huizen. De strijd tegen huisjesmelkers die straten en buurten onleefbaar maken moet met kracht gevoerd blijven worden. Maar toch. Ook al zouden deze plannen slagen, dan betekenen de maatregelen in het aangekondigde beleid dat er voor een aanzienlijk deel van degenen die op goedkope huurwoningen aangewezen zijn – nog afgezien van de nieuwe Nederlanders – geen woning meer is in de buurt waar zij nu wonen, ja zelfs niet meer in de stad.

Met name de mensen – ‘oude’ en ‘nieuwe’ bewoners – die op goedkope woningen aangewezen zijn, kunnen geen kant meer op. In Rotterdam is er nauwelijks nog plek en naar de buurgemeenten kunnen zij niet. Die zullen net als Rotterdam de grenzen sluiten voor hen die op de goedkoopste woningen zijn aangewezen. Een beleid dat al lange tijd min of meer geruisloos praktijk is. Dat is de reden dat de Woonvisie tot grote onrust in de oudere wijken van Rotterdam leidt. Deze onrust wordt niet weggenomen door fraaie frases in de Woonvisie, waarin deze angst ongegrond genoemd wordt, omdat – zo is de garantie – er voldoende geschikte woningen voor deze groep in Rotterdam overblijven. Dat wordt niet zonder reden gewantrouwd. Kernachtig wordt dat uitgedrukt door de leus die actievoerders voor een referendum over deze woonvisie gebruiken: in gelul kan je niet wonen. Wie er gelijk krijgt, weten we nu nog niet. Wel is het van belang dat er in het proces van gentrificatie aandacht blijft voor degenen die opnieuw de verliezers dreigen te worden. Daarom het pleidooi om bij de noodzakelijke aanpak van het verouderde woningbestand hun belangen een prominente plaats te geven. Dat hoeft helemaal niet het stoppen van de instroom van nieuwe Nederlanders te betekenen.

In de jaren 70 kon aan een hele straat de garantie gegeven worden dat alle bewoners gezamenlijk na de nieuwbouw konden terugkeren. Zo ver kunnen en hoeven we niet meer gaan. Het is voldoende als voor hen die hun woning in verband met (noodzakelijke) sloop moeten verlaten zo dicht mogelijk bij de oude situatie vervangend terug gebouwd wordt. Kortom, in de (ver)nieuwbouw moet een substantieel deel bestemd blijven voor sociale woningbouw. In het stadsdeel waar ik woon, is daar, ook als er gebouwd wordt voor meer kapitaalkrachtigen, ruimte genoeg voor. Er blijft zelfs nog voldoende ruimte over om nieuwe Nederlanders te huisvesten. Ook op die manier ontstaan er gemêleerde, aantrekkelijke wijken. Die beleidsinspanning zijn we als samenleving aan de nieuwkomers, maar zeker aan de verliezers van de (sub)urbanisatie verplicht. Met man en macht moet voorkomen worden dat zij nu (opnieuw) de verliezers worden, nu van de gentrificatie.

At Polhuis