De toorn van God bij Paulus in Romeinen 1

 

 

De toorn van God. Het oordeel. Zo direct als Paulus daarover spreekt! Zo snel en zo scherp. Snel: al in het eerste hoofdstuk. Als volkomen evident. Dat net zo direct horen en ondergaan. En het dan delen, doorgeven – ongefilterd, onbemiddeld, als dat nog gaat. Dat zou toch moeten, dat zou ik graag … maar dat mocht je willen. Dat gaat niet. Wie waagt dat? Dus schrijf ik maar hoe ik die woede en toorn versta, in de hoop dat zo Gods oordeel en toorn ons toch ook ergens raken. En ik hoop dat ik me er niet aan vergrijp, aan Paulus en zijn evangelie, dat wij ons er niet aan vergrijpen. Want dat kan zomaar. Zeker als we directheid zoeken.

Direct en letterlijk

Het is natuurlijk doodsimpel om het eenvoudigweg in onze tijd te herhalen: die ‘schandeloze hartstochten’ en ‘tegennatuurlijke omgang’, dat ‘mannen de natuurlijke omgang met de vrouw hebben opgegeven, in wellust voor elkaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen …’. Paulus als reactionair en conservatief, tegen LHBT en andere kapitalen van nu. Paulus als bewijsplaats voor het eigen gelijk, het eigen gevoel, al dan niet in de onderbuik.

Evengoed appelleert en trekt het toch altijd, zo rechtstreeks en letterlijk te lezen. Het staat er toch? ‘Laten we ons voegen onder het Woord …’ Dan staat Paulus aan ‘onze eigen kant’, of dit zich zo vroom voegende wij aan de zijne. En Paulus en wij blijven buiten schot, veilig thuis in de natuurlijke ingeschapen ordening, in een normativiteit die ons niets kost, behalve het ongemak dat we die aan anderen moeten opleggen – met excuus voor onze exclusiviteit en ons privilege, maar het is nu eenmaal niet anders. We trekken Paulus naar ons toe, we trekken hem onze wereld in, waar God en Jezus prominent in aanwezig zijn, als prominenten van een partij, van de eigen partij uiteraard.

Normativiteit

Zo simpel als deze letterlijke manier van lezen is, zo simpel is ook de kritiek erop. Maar wat stel je er tegenover? Er is toch niet aan te ontkomen dat we Paulus onze wereld in trekken? Als ik Paulus’ spreken over de wet (nomos) en zijn kritiek daarop denk te kunnen verstaan – of tenminste verhelderen – met normativiteit, exclusiviteit en privilege, doe ik hetzelfde. Het zijn woorden van nu, uit de debatten over gender en racisme. (Het zou ook met illegaliteit, en verblijfsstatus en verblijfsvergunning kunnen denk ik, als beeld voor wat rechtvaardiging is.)

Maar goed: waar gaat het Paulus om? Om al die schandelijke, immorele gedragingen in zichzelf? Het zijn dan overtredingen van de norm. Men begeeft zich buiten de ingeschapen ordening van de dingen. Als je die ordening ‘godgegeven’ noemt, zetten we een stap in de goede richting. Een stap bij de ordening vandaan, en dichterbij God. Het gaat Paulus niet om normativiteit, om wetten en regels op zich. Het gaat om God en het eren en verheerlijken van zijn Naam. Precies dat gebeurt niet. Want de mensen nemen de dingen zoals ze zijn en gaan die vereren, gaan die gewicht geven. De klassiek Joodse kritiek op het heidendom (die even later op het Joodse gebruik van de wet terugslaat)! Men neemt de dingen op zich, maakt ze los van God, van een schepper, van een doel en een zin. Waardoor de dingen breken onder zoveel gewicht, zoveel eer. De dingen en het geheel ervan gaan kapot en daarom ontsteekt God in woede.

De dingen op zich nemen, en er mee doen wat je wil. Er zit niks meer onder of boven, er zit uiteindelijk ook niks in. En het gaat nergens heen. Er is geen doel en geen zin. Het is puur werkelijkheid geworden, er is geen schepper, en het is dus geen schepping meer. Zo gaat alle aandacht naar de dingen, de schepselen die niet meer als zodanig beleefd worden.

Het is, zoals gezegd, de gekende Joodse kritiek op het heidendom: het verwisselt schepsel en schepper. Maar niemand is immuun voor dat vergeten van God en het nemen van de dingen die Hij gaf als ding op zich, los van God. Dat kan met dingen. Het kan ook met woorden. Het gebeurde met de wet, de Tora, volgens Paulus. Het kan ook met het evangelie gebeuren, met de geloofsbelijdenis. Dat het niet meer naar God verwijst, maar dat het dingen in deze wereld worden waar wij mee aan de gang zijn. Met onze doelen, met onze zin – of die nu conservatief zijn of progressief. Wat er dan gebeurt, is dat de liefde en genade eruit verdwijnen. En die dingen van God worden ‘identity-markers’, dingen van onze groep. Dat gebeurde met de besnijdenis en de geboden, maar met ‘geloof in Jezus’ net zo goed. Het wordt een norm die mensen hanteren.

De strijd voor social justice, voor ‘gendergelijkheid’ of –inclusiviteit, tegen racisme doet aan Paulus denken. Want het is een strijd tegen normativiteit – van de hetero, van de man, van de witte man, van de cis-gender – die uitsluit. En van Paulus zijn die beruchte woorden uit Galaten, dat al die onderscheidingen en grenzen niet gelden – in Christus. Dat laatste is voor hem natuurlijk cruciaal. En Paulus nog maar eens hierheen trekkend, zou hij geen fiducie hebben in de social justice warriors. Want tuigen zij niet een nieuwe normativiteit op, en – onder het mom van inclusie – een nieuwe exclusiviteit? Het geeft te denken dat met name de Jood en de staat Israël het in dit vertoog vaak moeten ontgelden.

Extreem en ongehoord

Paulus verkondigt het ‘evangelie van God’, zegt hij meteen aan het begin. Het gaat hem om God. De God die is in de geschiedenis gekomen, niet alleen in Israël, in zijn Woord, maar in Jezus. Paulus komt het extreme, ongehoorde voorstel dat we naar hem gaan. Omdat daar duidelijk wordt dat de dingen niet zomaar zijn wat ze zijn. De kruisiging is niet wat het lijkt: de terechtstelling van een misdadiger, de juridische moord op een mens, het einde van een anoniem mensenleven. Bij dat kruis begint iets, of daar gaat iets verder. Daar moet je telkens weer uitkomen. Hij is de norm. Hij sluit in – of uit. Wat wij aan normen aan het Woord, aan Hem ontlenen moeten van Hem blijven, in zijn hand. Dat is de norm. Hij is de norm.

Hij was een Jood zich offerde, ook voor de Griek. Zo zegt Paulus het en dat doet hij Jezus in zekere zin na, als hij de Joden een Jood is en de Grieken een Griek. Maar dan moet de Griek niet denken dat het Joodse losgelaten moet worden, dat het achterhaald is. In de gemeente, in Christus, met de Joden die hun exclusieve Jood-zijn prijsgeven, voor een deel ook de normativiteit, is het aan de Griek juist iets wezenlijks Joods op zich nemen. Omdat dat hoort bij Jezus. De Jood heeft evengoed het nodige van zijn Grieksigheid moeten slikken.

Zo versta ik Paulus, over Gods woede en de wet en de redding in Jezus. Paulus wil de woede laten voelen voor een wereld die zichzelf verliest, die zichzelf verscheurt en vernietigt. Ik denk dan ook aan alle vijandschap en polemiek van onze tijd, de verwoesting van de leefwereld. Het kruis is een symbool van de woede en het oordeel. Tegelijk is het waar redding en verzoening gebeuren. Het is een ontmoetingsplaats. Paulus roept ons daarheen.  Dat we elkaar daar ontmoeten. Met al onze verschillen, onze denkbeelden. Met ons aandeel in het kapot maken van de wereld. Als we daar werkelijk komen, staan we daar ontwapend. Ontdaan. Ook van onze normen. We gaan daar allemaal kapot. En we zijn op Jezus aangewezen. Zijn offer, zijn liefde. We zijn op Jezus aangewezen en elkaar. En op de aarde als schepping. Daar begint het. Bij Jezus, bij het kruis. Daar ontstaat een beweging.

Zo versta ik Paulus en zijn woorden over toorn en oordeel. Als een ongehoorde, onmogelijke suggestie.

Wouter van Gaalen

Dhr. W. van Gaalen is voormalig theologie-student

 

In de Waagschaal, jaargang 52, nummer 3, 5 maart 2023