De theologische inzet in de filosofie van Giorgio Agamben

logoIdW

 

Het rijke oeuvre van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben kent in het Nederlandse taalgebied een tamelijk beperkte receptie. Inmiddels zijn er een aantal werken van hem in het Nederlands vertaald, zoals het werk Homo Sacer waarmee hij zijn faam heeft verworven. Voor een auteur die internationaal zo vermaard en invloedrijk is, zou men echter veel meer aandacht verwachten. In Oratio, de essay-reeks van uitgeverij Sjibboleth, is recent eindelijk een eerste echte studie over Agambens werk in het Nederlandse taalgebied verschenen, en wel van de hand van de Amsterdamse theoloog Rinse Reeling Brouwer. Dat juist een theoloog de aanzet moet geven tot de receptie van dit wijsgerig oeuvre is eigenlijk niet vreemd. Agamben is immers de filosoof die zich onophoudelijk uiteenzet met theologische kwesties en die voortdurend insisteert op hun culturele, maatschappelijke en filosofische belang. Zo heeft de Italiaan een boek geschreven over Paulus’ brieven, een uitgebreide studie over de Franciscaanse orde, spelen de noties van het heilige en het profane een sleutelrol in zijn werk en zijn z’n laatste werken over de politiek-filosofische rol van het beheer en het beheersen gebaseerd op een interpretatie van de triniteitsleer.

Reeling Brouwer biedt ons in zijn boek een dwarsdoorsnede van het werk van Agamben waarin hij in de eerste plaats een systematische insteek kiest, ingegeven door zijn eigen theologische interesse. Beginnend bij de hof van Eden en eindigend bij het eeuwige leven, exploreert hij de veelvormigheid van Agambens betrokkenheid op de theologie. Wat mij in deze benadering bevalt is dat Reeling Brouwer nu eens niet begint met de sterk politiek gemotiveerde thema’s waarmee Agamben onder filosofen beroemd is geworden en die hij vooral uitwerkt in zijn beroemde Homo Sacer-reeks, die inmiddels negen delen omvat. In deze reeks beschrijft Agamben in welke politieke constellatie wij vandaag de dag leven. Politiek is volgens hem niet gericht op de goede samenleving gestut door rechtvaardige instituties, zoals politiek zich in bepaalde tradities van het denken begrijpt, maar politiek heeft niets anders dan het leven zelf op het oog als het object dat beheerst moet worden. Die vorm van politiek noemt Agamben in navolging van de Franse filosoof Foucault ook wel biopolitiek. De Homo Sacer is de technische term voor het menselijk leven dat tot louter leven of naakt bestaan gereduceerd is en Agamben laat zien in welke constellaties dit armzalige, miserabele leven als restproduct optreedt door de uitoefening van deze biopolitiek: waar politiek het menselijk leven helemaal op eigen manier kneedt en disciplineert, treedt er onherroepelijk een restgroep op die niet past in de beoogde mallen en die daarom niets anders kan zijn dan het afval van deze politiek.

Reeling Brouwer begint echter bij wat niet alleen in theologische zin maar ook in Agambens eigen oeuvre het begin is, namelijk het vraagstuk van de taal. De reden waarom dit zo’n belangrijk vertrekpunt is, ook in verband met de latere politiek-filosofische toespitsing, kunnen we goed begrijpen vanuit de klassieke definitie van de mens: de mens is het redelijke dier. Of, zoals de oorspronkelijke Griekse definitie zegt, de mens is het levende wezen dat logos heeft. Logos betekent in het Grieks zowel rede als taal. Taal karakteriseert dus dat leven dat we menselijk leven noemen. Toch, zo vat Agamben een zeer herkenbare ervaring samen, heeft de mens niet van geboorte af aan beschikking over die taal. Die taal moet de mens eerst verwerven en aangeleerd krijgen. Daarmee is het meest karakteristieke van de mens niet iets dat die mens bij voorbaat al heeft. Wanneer wij deze taal hebben, is zij bovendien niet alleen maar een middel of instrument om onze gedachten in uit te drukken en deze aan anderen mede te delen. Zoals Reeling Brouwer duidelijk laat zien, gaat het in de taal om veel pregnantere aspecten van het menszijn. Zo gaat het in de taal om de betrouwbaarheid van de mens. We leggen in de taal een eed af wanneer we beloven of zweren de waarheid te spreken en daarmee zetten wij onszelf en onze betrouwbaarheid op het spel in het spreken: zijn onze woorden in overeenstemming met wat wij doen? Bovendien gaat het in de taal zelfs om de relatie tussen de mens en de wereld zelf. De mensen geven namen aan wat zij in de wereld ontmoeten en pas zo verschijnt de wereld voor hen als betekenisvol.

Of Reeling Brouwers gelijk heeft wanneer hij aan het eind van het eerste hoofdstuk stelt dat ‘Agamben bepleit het gangbare dispositief van de naaktheid te deactiveren en van zijn theologische signatuur te bevrijden’, betwijfel ik eerlijk gezegd. Het lijkt me dat we hier een onderscheid moeten maken tussen taal en taal. De paradijselijke taal die samen met de naaktheid bestaat lijkt tot een fundamenteel ander register te behoren dan de taal van de kennis. We moeten daarom een zorgvuldig onderscheid maken tussen de taal van het benoemen en de taal van de kennis die de werkelijkheid alleen beschrijft en representeert: het is die laatste taal die volgens Agambens begrip van het bijbelverhaal roet in het eten gooit en de weg bereidt voor een omgang met de menselijke naaktheid die deze in volstrekte oppositie denkt tot die van de (beschrijvende) taal. Het is precies die laatste taal die voor Agamben ook de weg bereidt voor de mogelijkheid van de hiervoor genoemde biopolitiek die geen plaats weet te geven aan de mens in al zijn naaktheid en die naaktheid zelfs losmaakt van de taal: de homo sacer is bij uitstek de mens die niet langer gebonden is aan de taal maar geen plaats meer heeft in de taal. Dat is voor Agamben precies het probleem: het meest eigene van het menselijk spreken vinden we niet in het beschrijven van de wereld, maar in het benoemen van de wereld zodat die wereld er kan zijn voor ons en in de manier waarop de mens zichzelf verantwoordelijk weet voor zijn taal.

In de hoofdstukken die volgen snijdt Reeling Brouwer zeer intrigerende problemen aan die laten zien hoe zinvol het is om Agamben in gesprek te brengen met de theologie. Elk van de deze hoofdstukken zou een veel nadere uiteenzetting verdienen en men zou zelfs wensen dat Reeling Brouwer de zeventig pagina’s die zijn essay nu rijk is in een later stadium zou uitwerken tot een veel omvangrijker studie al was het maar om de veelheid van thema’s die langskomen nog beter uit de verf te laten komen. Deze laatste opmerking komt voort uit een zekere ambiguïteit in mijn leesoordeel of leeservaring. Enerzijds vrees ik dat het voor de geïnteresseerde leek een zware opgave zal zijn om dit boek op eigen kracht te doorgronden: al vanaf de eerste pagina’s van het eerste hoofdstuk zitten we in medias res. Reeling Brouwer is zo goed thuis in het werk van Agamben dat hij heel gemakkelijk van tekst naar tekst en van thema naar thema weet te laveren. Een vergelijkbare flexibiliteit zal voor de gemiddelde lezer erg veel gevraagd zijn. Anderzijds heb ik tot nu toe weinig (internationale) studies gelezen met een werkelijk zintuig voor wat er op het spel staat in Agambens aandacht voor allerlei theologische thema’s. Dat Reeling Brouwer erop insisteert dat filosoof en theoloog verschillend zijn, lijkt me eigenlijk een miskenning van zijn eigen project. Het lijkt mij eerder zo dat een door theologen als Barth en Miskotte gevormde lectuur van Agamben een ongedachte rijkdom in het oeuvre van deze Italiaanse filosoof weet aan te snijden. Daarom is het wellicht het beste deze studie te lezen als een programmatisch essay waarin in een aantal korte streken de eerste aanzet wordt gegeven van de vruchtbare ontmoeting tussen niet zozeer de theologie, maar vooral deze theologie, die van Reeling Brouwer. Naar een verdere ontplooiing van een dergelijk programma en deze ontmoeting zou ik reikhalzend uitzien.

Gert-Jan van der Heiden

Dr G.J. van der Heiden is hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit.

Rinse Reeling Brouwer. Eeuwig leven. Agamben & de theologie. Amsterdam: Sjibboleth, 2016, € 15,50