De terugkeer van het gebod

logoIdW

 

Volgens de rabbijnse exegese gaat het volk Israël in het boek Exodus van de dienst aan de farao in Egypte naar de dienst aan God. Het juk van de farao wordt ingeruild tegen het juk van de wet. Het is een uitleg die past bij het jodendom in de verstrooiing, dat door het onderhouden van de wet gevormd en bijeen gehouden wordt. Het is zeker niet de enige mogelijke lezing, maar het is wel een uitleg die te denken geeft. De bevrijding uit Egypte leidt niet tot een bevrijding uit alle banden en beknellingen, maar leidt tot een leven waarin de geboden van God centraal staan.

In de kerken werd het boek Exodus vanaf de jaren zestig gelezen als een bevrijdingsgeschiedenis. De verlossing uit Egypte werd het verhaal van de strijd tegen dictatoriale regimes in Zuid Amerika en voor de bevrijding van vrouwen. Voor veel christenen zat er ook een spits tegen de traditie van de eigen kerk in. Omarming van het Exodus-verhaal betekende ook een legitimatie van het eigen afscheid van onderdrukkende gezagsverhoudingen in kerk, traditie en opvoeding. In deze jaren rukte de Sedermaaltijd op in de kerk, maar verdween de lezing van de tien geboden.

De lezing van het boek Exodus als boek van bevrijding en de culturele revoluties van de jaren zestig hebben veel goeds opgeleverd. De emancipatie van vrouwen is een fenomenaal succes en een weldadige bevrijding. Maar om verder te komen als christenen en als samenleving moeten we een nieuwe beweging maken. Een herwaardering van het gebod kan daar een rol in spelen.

 Morele en rituele geboden

Meestal kijken we vooral naar de morele geboden, de geboden die gaan over de ethiek, over het goede doen. Maar een groot deel van de geboden in de boeken van Mozes zijn ritueel van aard. Ze gaan over de inrichting van het heiligdom, over dieren die wel of niet gegeten mogen worden, over de kleding van de priester, over rein en onrein, heilig en profaan. Het zijn geboden waarvan de onmiddellijke ratio vaak niet duidelijk is. Wellicht bestaat die ratio ook niet. Ikzelf ben gecharmeerd door de uitleg van Jacob Milgrom. Hij stelt dat de rituele geboden een symbolisch systeem vormen met als refrein: het onreine – dat met de dood geassocieerd wordt – en het heilige – dat staat voor het leven – moet uit elkaar gehouden worden. Het onderhouden van de rituele geboden brengt elke dag op symbolisch niveau een keuze tussen dood en leven met zich mee.

De rituele geboden zou je omtrekkende bewegingen kunnen noemen. Ze gaan niet rechtstreeks op God of op het goede af. Ze grijpen niet direct naar het hoogste. Het zijn schijnbaar nutteloze handelingen. Maar ze scheppen wel ‘sferen’. De rituele geboden van Israël gebieden dat er maar enkele diersoorten geofferd mogen worden, een bredere groep mag door Israël gegeten worden, en de volken van de wereld mogen alles eten, mits ze niet het bloed eten. Want het bloed bevat de ziel en het leven. Dat leven is kostbaar. Het moet worden uitgegoten op de aarde en zo teruggegeven aan de Schepper.

Zo ontstaat er een speciale ‘sfeer’ rond het heiligdom, die overigens veel verder gaat dan de keuze voor offerdieren. Er is ook speciale aankleding, er zijn priesters die aan voorschriften moeten voldoen en bijzondere kleding dragen. Er is een sfeer rond het lichaam en het huis van iedere Israëliet en zelfs een sfeer rond de volken buiten Israël.

De rituele geboden veranderen de wereld niet, maar ze vormen een mens en een gemeenschap. Door het doen van rituele geboden, door je lichaam dagelijks handelingen te laten verrichten worden je hart en je geest gevormd. Het ideeën- en gevoelscomplex dat met de handelingen verbonden is wordt onderdeel van je identiteit. Alleen zo blijft een gemeenschap bestaan. Alleen zo blijf jij bestaan.

 Opstand tegen de calvinistische rituele geboden

Ook de calvinistische traditie kent rituele geboden. Het zijn er niet zoveel – het calvinisme is in vergelijking met jodendom en islam eerder laks dan streng – maar ze zijn wel vormend. Er is het dagelijkse bijbellezen, waardoor elk gezinslid vertrouwt raakt met de bijbelverhalen, juist ook met de oudtestamentische. Er wordt minstens dagelijks gebeden en de zondag is een rustdag als was het een sabbath. Ze droegen bij aan de vorming van generaties christenen, die zich leerden verstaan als een verbondsvolk, vergelijkbaar met en in continuïteit met het volk Israël.

De opstand tegen het gebod in de jaren zestig was in de protestantse kerken ook een opstand tegen de rituele geboden uit de calvinistische traditie. In de romantische culturele golf van de jaren zestig ging het om authenticiteit en om zelfexpressie. Het beeld en het lichaam gingen een grote rol spelen. Eigen ervaring en het ‘leven in het nu’ werden het uitgangspunt.

De calvinistische rituele geboden staan daar ver vandaan. Zij koersen op verstilling, op plaats maken voor God, op het je eigen maken van de psalmen en die met eigen mond zingen. Het is een spiritualiteit van rust. Het is een zeer geestelijke aangelegenheid, het lichaam komt er niet in voor. Het lichaam is er om te werken. Bid en werk. Het is een spiritualiteit van lezen, van letters die onzichtbare werelden tevoorschijn roepen.

De dagelijkse vorming door bijbellezing en zondagsrust verdween en daarmee ook een groot stuk identiteitsvorming. Dat gebeurde juist op een moment dat het christendom in de publieke sfeer razendsnel terrein verloor. Op een moment dat de kerk haar eigen rituele geboden harder dan ooit nodig had, bleken die voor velen betekenisloos geworden.

Wie zoekt naar een herstel van rituele geboden voor christenen zal onder ogen moeten zien dat dit oude zo niet terug kan komen. Daarvoor is de samenleving te veel veranderd. Het probleem rond de geboden gaat daardoor veel verder dan een discipline-probleem. Het is ook een inhoudelijk probleem. Ik denk dat mensen best openstaan voor vormen van discipline, maar het moet ook duidelijk zijn dat dat vruchtbaar is. Het moet op één of andere manier zich verhouden tot de dominante cultuur. Als het alleen maar een heel andere wereld oproept die weinig met hun in het leven staan te maken heeft, gaat het aan hen voorbij. Ze ‘kunnen mensen er niets mee’.

Kairos

De opstand tegen het gebod is niet begonnen in de jaren zestig. Het is een krachtige tendens in de hele geschiedenis van het Westen. Het gebod werd daarbij steeds opnieuw gecontrasteerd met een kern die het gebod te boven gaat. Rituele en morele geboden zijn in de hele geschiedenis van het Westen bekritiseerd met een beroep op een absolute gerechtigheid. ‘Wat heb je aan offers of aan het vasten als je niet rechtvaardig handelt’ klinkt het al in Jesaja. Vanaf de Romantiek zijn geboden, conventies en maatschappelijke bindingen verworpen met een beroep op de authenticiteit en de vrijheid van het individu. In de Reformatie was de genade de kern die uitgespeeld werd tegen de ‘werken van de wet’. Bij de middeleeuwse mystici is de eenwording met Christus de ervaring die elk gezag van priester of kerk relativeert en ondermijnt. In joods-messianistische bewegingen vallen oude grenzen weg vanwege de komst van de Messias.

Er zit een grote kracht en weldaad in deze voorrang van zo’n absolute kern. Er spreekt een verlangen uit naar een kairos, naar een ‘nu’ vol rechtvaardigheid, dat de hele geschiedenis uit zijn hengsels zal tillen Maar je kan er ook de keerzijde van zien: een verbreking van verbanden zonder krachtige nieuwe samenhangen, een afscheid van traditie en geschiedenis die alleen maar leidt tot een eeuwig en inhoudsloos heden, een minachting van wet, fatsoen en regel die de grootste bek bevoordeelt, een identiteitsloze mens die meedrijft op elke stroom. Daartegen hebben we opnieuw het gebod nodig. Morele geboden die als een woord van God en als gestolde wijsheid stof bieden om al je ideeën over rechtvaardigheid op stuk te bijten. Maar zeker ook rituele geboden die een mens vormen, verbinden met een voorgeslacht, vertellen wie je bent.

Je hoeft niet alles vanuit één kern te bekijken. Na de jaren zestig is de waarde van pluraliteit in het denken en het handelen herontdekt. Daarmee is er ruimte ontstaan om niet alles vanuit één kern te denken, maar te zoeken naar wat meer evenwicht. Het verlangen naar een kairos, het verlangen naar een absolute goddelijke kern die alles relativeert kan best staan naast een langdurige vorming en oefening door geboden. Paulus zei al heel wijs en geestig tegen mensen die zo vol waren van het aanbreken van het Godsrijk dat ze werk overbodig vonden: wie niet wil werken, moet ook maar niet eten. Er is ook werk, oefening, lange duur. Paulus is vol van Christus, maar pleit hier voor een leven dat ook bestaat uit gebod, werk en verwachting. Zo’n leven kan een evenwichtsoefening zijn, maar het is nog mooier als er een dynamiek in zit van gebod en vrijheid, van zelfbinding, groepsbinding en doorbreking van die binding. Van verlangen naar authenticiteit en naar het woord van God.

Coen Wessel