De strakke polder

 

Wanneer je vanaf Den Oever via de A7 de Wieringermeer doorrijdt verandert op een gegeven moment het strakke platte polderland in een welhaast even weids en even strak decor van doosvormige bedrijfsgebouwen. Tomatenkassen en een data-center beheersen het beeld.  Is dat stukje van de A7 daarmee een deel van de ‘highway to hell’ zoals VN-baas Guterres onze tijd typeerde?

Je kunt natuurlijk het ‘on-natuurlijke’ verschil benadrukken tussen deze twee polderlandschappen, maar interessanter is de gedachte dat op een bepaalde manier de overeenkomst wel eens groter zou kunnen zijn dan het verschil. En die overeenkomst begint bij het woord ‘strak’.

Wat betreft de indeling van het grond-oppervlak was de strakke indeling van de kavels al veel langer het geval waar het gaat om polders.  Ik weet niet of hij ze ooit heeft gezien, maar ik vermoed dat destijds Descartes lyrisch zou zijn  geweest over die ideale geometrische indeling in de (toen) nieuwe polders in Noord-Holland. Die lyriek over een strakke orde was in de jaren ’30 van de vorige eeuw te horen toen de Wieringermeer een model-wereld moest worden , waarbij de opbouw van alle aspecten strak werd geregisseerd door de rijksoverheid.  De rationeel-intensieve landbouw werd er voorbeeldig ingericht. En in die jaren waren er al deskundigen die op die intensivering aandrongen, omdat Nederland maar een beperkte oppervlakte had, maar door allerlei factoren wel de kwaliteiten had om in de wereldvoedselhandel een rol te kunnen spelen. Dat laatste was overigens al veel langer het geval – uiteraard met bijbehorende crises.  Daarover informeert Auke van der Woud ons in zijn boek ‘Het landschap; de mensen’. Dat boek heeft als motto het volgende citaat uit ‘De economist’: “Wat is landbouw? Een groote voedsel-fabriek”. Je zou denken dat het citaat uit 1955 stamt, maar nee, het is een eeuw ouder: uit 1855. En het 35e hoofdstuk van dat boek eindigt Van der Woud met een uitsmijter die je na lezing van de voorafgaande hoofstukken kunt beamen: ‘’Nooit meer honger’ was nimmer een argument om de landbouw te intensiveren, niet voor en niet na 1945’.

Dat boek van Van der Woud kwam mij in gedachten toen ik in het artikel ‘Latour in de polder’ van Desiree Berendsen (IdW 11)  de zin tegenkwam: “Na de Tweede Wereldoorlog is het begrijpelijk dat landbouwminister Mansholt volop inzet op ‘Nooit meer honger’”.  Dat laatste zal Mansholt wellicht ook wel een keer hebben gezegd, maar waar in 1945 op werd dóórgezet was die al veel eerder begonnen intensivering van de landbouw ten behoeve van “de buitenlandsche markten” (zo, in 1895, mr. C.J. Sickesz, directeur-generaal Landbouw. Zie Van der Woud, a.w 308).

In dat licht (of schemer?) van die ‘buitenlandsche markten’ is het eigenlijk niet meer dan logisch dat op de strak-ingedeelde grond van de Wieringermeer (en andere polders) vele even strakke ruimtelijke bouwsels komen te  staan die onderdeel zijn van de wereldhandel – zowel in food als non-food, i.c. digitale informatie.

Ik ben het met Kees Doevendans eens die in bovengenoemde nummer van IdW de stikstofkaart van het kabinet een ‘grootstedelijke visie’ noemt die door boeren niet werd herkend.  Maar intussen accepteerde de Wieringermeer precies die grootstedelijke visie in de ruil van het strakke boerenland voor even strakke (en energie slurpende) verdozing van het landschap. Waarvan destijds minister Wiebes fungeerde als spreekbuis toen hij in een commissievergadering bij een bezwaar tegen dit data-center sneerde: ”U wilt toch ook uw mobieltje blijven gebruiken!?”.

De gemeenschappelijk boodschap van die strakheid van zowel de nieuwe bouwsels als het oudere bouwland is dus kort gezegd: de dienstbaarheid aan de wereldhandel.  Als je dat zo zegt, klinkt dat al behoorlijk cynisch. En misschien moeten we het, om de feitelijke situatie uit te spreken, zelfs nog wat erger maken en spreken over ‘de horigheid aan de wereldhandel’. Mijn angstige vraag daarbij is of het de snel groeiende mensheid, met een afnemende kwaliteit van de aarde, ooit zal lukken om de wereldhandel dienstbaar te maken aan een vorm van mondiaal welzijn. Particuliere, kleinschalige initiatieven zijn daartoe wel hoopgevend. Maar onder welke condities worden ze ook dóórslaggevend voor een kleine, maar beslissende koerswijziging op deze planeet?  Vooralsnog geldt voor Afrika dat de remedie tegen het voedseltekort voor een groeiende bevolking is: intensivering van het grondgebruik. Want het kappen van bomen is een nog dreigender alternatief.

Als ik ir. Cees Buisman mag geloven (in zijn  essay ‘De mens is geen plaag’) dan gaat het niet om de dreiging dat de aarde geen 10 miljard mensen zou kunnen voeden, maar dat ze geen 10 miljard rijke mensen kan voeden.  Dat laatste betekent voor ons in Europa dus onherroepelijk: inleveren; krimpen; gas terug nemen.  Dat is niet onmogelijk, maar het is voor het eerst sinds het eind van de Middeleeuwen dat die anti-expansieve richting in een politiek programma moet worden vertaald. En als dat niet op een betere, meer communicatieve manier gebeurt dan met het beruchte ‘stikstofkaartje’ het geval was, dan staat ons een explosie van tegenstrijdige maatschappelijke krachten te wachten. We mogen hopen en bidden dat in dat geval de democratische rechtsstaat niet tussen de wal en het schip vermalen wordt.

Jan Bruin, Workum

 

In de Waagschaal, 52e jaargang, nummer 1, 7 januari 2023